Het laatste jaarverslag vóór een faillissement bevat in 70 procent van de gevallen geen essentiële informatie over onzekerheden rondom de continuïteit. Er zijn geen aanwijzingen dat een going concern-verklaring het faillissement bespoedigt. Dit concludeert de Werkgroep Continuïteit, een samenwerking tussen de NBA, SRA en accountantsorganisaties.De Werkgroep Continuïteit onderzocht welke factoren van belang zijn voor het tijdig signaleren van continuïteitsproblemen bij een organisatie. Daarbij is vooral gekeken naar de rol van de accountant. In opdracht van de werkgroep deed de Foundation for Auditing Research (FAR) een dataonderzoek over de jaren 2012 tot en met 2020. In deze periode gingen 44.388 bedrijven en organisaties failliet. Daarvan waren er 572 Wta-controleplichtig.
Enkele opvallende uitkomsten:
- 88 procent van de failliete organisaties deponeert voor het laatste boekjaar geen jaarrekening of 403-verklaring binnen de wettelijke termijnen.
- In 62 van de 572 gevallen was er een controleverklaring bij de gedeponeerde jaarrekening opgenomen. Oftewel: bij 11 procent van de faillissementen wordt een controleverklaring gedeponeerd voor het laatste boekjaar.
- Aan 39 faillissementen ging een jaarrekening van het laatste boekjaar vooraf zonder going concernverklaring. Dus bij 39 van 62 (63 procent) van de controleverklaringen in het boekjaar voor faillissement wordt geen materiële onzekerheid ten aanzien van de continuïteit opgenomen.
- 70 procent van de gedeponeerde jaarrekeningen bevat voorafgaand aan een faillissement geen expliciete toelichting van het management over de continuïteit.
- In 99,3 (92,2) procent van de gevallen waarin een materiele onzekerheid ten aanzien van de continuïteit wordt opgenomen, volgt twaalf (36) maanden na de balansdatum geen faillissement.
‘Als de jaarrekening laat wordt gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel, kan dat een belangrijk signaal van discontinuïteit zijn’, aldus Agnes Koops, lid van de raad van bestuur van PwC dat sponsor was van het onderzoek. Om daaraan toe te voegen dat er in Nederland niet actief gehandhaafd wordt op het tijdig deponeren van de jaarrekening. Dat bij 63 procent van de gedeponeerde jaarrekeningen geen materiële onzekerheid over continuïteit (going concern-verklaring) of vrijwillig toelichtende paragraaf is opgenomen roept bij de werkgroep vragen op. Koops-Aukes: ‘Hier kunnen goede redenen voor zijn, maar de hoogte van dit percentage roept op zijn minst enige vragen op over de alertheid van de accountant op discontinuïteit.’
Geen ‘self-fulfilling prophecy’
De werkgroep bestudeerde ook wetenschappelijke literatuur op het gebied van continuïteit en concludeert dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de going concern-verklaring een self-fulfilling prophecy wordt. ‘Het is goed voor de accountant om te weten dat uit ons onderzoek blijkt dat een melding over twijfel aan de continuïteit niet een self-fulfilling prophecy is’, aldus Koops. ‘Kortom, als de accountant iets zegt over de continuïteit, wil dat niet zeggen dat de organisatie sec als gevolg daarvan kopje onder gaat.
Uiteenlopende verwachtingen
Een derde conclusie is dat er over de rollen en verantwoordelijkheden van bestuurders, toezichthouders en de accountant uiteenlopende maatschappelijke verwachtingen bestaan. Wat is het onderscheid tussen continuïteit en toekomstbestendigheid en wie heeft daarbij welke verantwoordelijkheden? Koops: ‘De accountant voert zijn of haar werkzaamheden uit in een vertrouwensrelatie met de gecontroleerde. Deze vertrouwensrelatie kan bijdragen aan onduidelijkheden over de rollen en verantwoordelijkheden van bestuurders, toezichthouders en accountants. Dat wordt versterkt door de (soms) brede rolinvulling van accountants in de mkb-praktijk. Daarnaast lijkt het niet tijdig informeren van het maatschappelijk verkeer over continuïteitsproblemen onvoldoende consequenties te hebben voor het management en de accountant.’
Download hier het volledige onderzoeksrapport.
Download hier de samenvatting.
Geef een reactie