
Is de werkgever jegens de oud-werknemer aansprakelijk voor de schade als gevolg van het mislopen door de werknemer van het voorwaardelijke pensioen? Om die vraag draaide het onlangs in een zaak bij het Hof Den Haag.
De werknemer loopt voorwaardelijk (extra) pensioen mis nadat hij 8 maanden vóór pensioendatum op initiatief van nieuwe werkgever uit dienst is getreden bij oude werkgever die was aangesloten bij desbetreffende pensioenfonds, en in dienst is getreden van nieuwe (niet aangesloten) werkgever. Rustte op de nieuwe werkgever voorafgaand aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst een plicht tot onderzoek en informatie over dit voorwaardelijke pensioen?
Partijen zijn het erover eens dat de uitdiensttreding van de werknemer bij Luvac per 1 november 2014 (en de aansluitende indiensttreding bij FNGM) in de weg heeft gestaan aan de toekenning van zijn aanspraak op voorwaardelijk (extra) pensioen door Pensioenfonds VLEP bij de pensionering van de werknemer op 1 juli 2015. De vraag is of FNGM jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het mislopen door de werknemer van het voorwaardelijke pensioen.
Geen nadeel van overstap
Evenals de kantonrechter, beantwoordt het hof deze vraag bevestigend.
Op grond van artikel 13.5 van de arbeidsovereenkomst (“Afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Luvac BV zullen worden overgenomen door Feburo Global Meat BV.”) mocht de werknemer er redelijkerwijs op vertrouwen dat hij geen nadeel zou ondervinden als gevolg van de overstap van Luvac naar FNGM. FNGM heeft geen omstandigheden gesteld die ertoe nopen aan deze bepaling een andere, minder verstrekkende betekenis toe te kennen dan uit de bewoordingen ervan volgt. De omstandigheid dat de ingevolge artikel 13.5 overgenomen afspraken niet expliciet benoemd zijn, is daartoe onvoldoende. Het hof wil wel aannemen dat geen van partijen zich ervan bewust is geweest dat de aanspraak van de werknemer op voorwaardelijk pensioen zou eindigen als gevolg van de uitdiensttreding bij Luvac en indiensttreding bij FNGM.
Van FNGM had echter in de gegeven omstandigheden mogen worden verwacht dat zij tevoren zou nagaan welke gevolgen de beëindiging van het dienstverband met Luvac en het aangaan van een nieuw dienstverband met haar zou hebben voor de werknemer om zich ervan te vergewissen dat het bepaalde in artikel 13.5 ook zou kunnen worden waargemaakt door haar.
Zelfde (indirecte) eigenaar
Van belang is dat FNGM niet een willekeurige werkgever was bij wie de werknemer in dienst trad. Ook al had FNGM geen zeggenschap over Luvac, vaststaat dat de eigenaar (aandeelhouder) van FNGM ook de (indirecte) eigenaar (aandeelhouder) van Luvac was. De werkzaamheden die de werknemer de laatste jaren bij Luvac verrichtte, verrichtte hij in het bijzonder ten behoeve van FNGM. Het was FNGM van wie het initiatief uitging om een nieuw dienstverband aan te gaan onder de mededeling dat Luvac zou worden geliquideerd (welke liquidatie overigens eerst eind 2015 heeft plaatsgehad).
Het was bekend dat de werknemer nog slechts acht maanden verwijderd was van zijn pensioen (FNGM heeft erkend dat het “goed voorstelbaar” is dat de werknemer aan haar een vraag heeft gesteld ten aanzien van zijn pensioneringsdatum per 1 juli 2015).
Kennis werknemer van arbeidsvoorwaarden en pensioen
Het hof acht ten slotte van belang dat, zoals ook de kantonrechter heeft overwogen, van de werknemer geen specifieke kennis op het gebied van arbeidsvoorwaarden en pensioen mocht worden verwacht.
FNGM heeft betwist dat zij destijds een deel van de activiteiten van Luvac heeft overgenomen, dat de werknemer expliciet heeft gevraagd of indiensttreding bij FNGM gevolgen kon hebben voor zijn voorwaardelijke pensioen en dat hij heeft gevraagd bij Luvac in dienst te mogen blijven, dat FNGM zeggenschap had over Luvac, dat zij is opgetreden namens Luvac en dat de salarisbetaling via haar liep, maar het hof acht een en ander niet van belang voor de beoordeling van het hoger beroep.
FNGM heeft ook naar voren gebracht dat de werknemer wist of had moeten weten dat, kort gezegd, beëindiging van het dienstverband met Luvac en indiensttreding bij FNGM in de weg zouden staan aan het geldend maken van zijn aanspraak op voorwaardelijk pensioen. Het hof volgt FNGM niet in dit verweer.
Het is waar dat de werknemer door middel van de jaarlijkse Uniforme Pensioenoverzichten informatie ontving, maar deze informatie bracht niet mee dat op FNGM geen onderzoeks- en informatieplicht rustte zoals eerder bedoeld. FNGM mocht er gezien de ingewikkeldheid van de materie niet op vertrouwen dat de werknemer de gevolgen van de uitdiensttreding bij Luvac en indiensttreding bij FNGM zou doorgronden.
Dát de werknemer een en ander niet doorgrondde, is overigens aan te nemen omdat moeilijk voorstelbaar is dat hij anders niet aan de bel zou hebben getrokken. Ook indien juist zou zijn dat de werknemer vóór de uit- en indiensttreding zou hebben geweten dat FNGM een pensioenregeling had bij Delta Lloyd – het wordt betwist door de werknemer en in de arbeidsovereenkomst is er geen melding van gemaakt -, heeft de werknemer daaruit om dezelfde reden niet hoeven te begrijpen wat de pensioenrechtelijke consequenties van deze uit- en indiensttreding zouden zijn voor het pensioen dat hij van Pensioenfonds VLEP zou ontvangen.
Bedrijfsactiviteiten nagenoeg gestaakt
Als verweer tegen de vordering van de werknemer heeft FNGM verder aangevoerd dat de bedrijfsactiviteiten van Luvac vanaf medio 2010 nagenoeg waren gestaakt en dat als gevolg daarvan de verplichtstelling van Pensioenfonds VLEP tot een einde was gekomen ten aanzien van Luvac. Het vooruitzicht van de werknemer op voorwaardelijk pensioen was daarom reeds gedurende het dienstverband met Luvac geëindigd. Hoe ook FNGM zou hebben gehandeld, de werknemer zou geen recht hebben gehad op voorwaardelijk pensioen, aldus FNGM. Het hof verwerpt ook dit verweer. Pensioenfonds VLEP heeft per 1 juli 2015 het reguliere ouderdomspensioen onverkort toegekend aan de werknemer, zodat evenzeer aannemelijk is dat aan de werknemer het voorwaardelijke pensioen zou zijn toegekend indien hij tot die datum in dienst zou zijn gebleven van Luvac.
Er bestaat onvoldoende aanknopingspunt voor de hypothese dat het lot van het voorwaardelijk pensioen per 1 juli 2015 in dat geval anders zou zijn geweest dan dat van het reguliere pensioen. Ook op dit punt sluit het hof zich aan bij het oordeel van de kantonrechter.
Voortzetting dienstverband
Indien FNGM eind 2014 zou hebben gedaan wat zij had behoren te doen, is het meest waarschijnlijk dat het dienstverband van de werknemer met Luvac nog gedurende acht maanden zou zijn voortgezet. Het belang daarbij voor de werknemer was evident, de periode tot de pensioendatum was nog kort en er zijn onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat de situatie bij Luvac of FNGM zó nijpend was dat het ‘uitzitten’ van het dienstverband tussen Luvac en de werknemer tot 1 juli 2015 redelijkerwijs niet mogelijk was. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de bestaande situatie bij Luvac zich al enkele jaren voordeed, dat die situatie kennelijk kon voortduren door de opdrachten van FNGM en dat het nog tot december 2015 (bijna een half jaar na de pensioendatum) heeft geduurd dat Luvac werd geliquideerd.
Op de voorgaande overwegingen stuiten de grieven van FNGM af.
Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.
Uitspraak Hof Den Haag, 18 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1244
Geef een reactie