Aruba Bank handelde onrechtmatig jegens een geldtransactiebedrijf door de relatie zonder inachtneming van een redelijke termijn te beëindigen, oordeelde de rechter in 2009. Een RA van Grant Thornton en twee anderen werden als deskundigen aangesteld om de schade te bepalen, maar de rechtsopvolger van het gedupeerde bedrijf vond dat er in het deskundigenrapport van een veel te laag schadebedrag werd uitgegaan. Daarover werd tevergeefs tot aan de Hoge Raad geprocedeerd, maar daar liet het bedrijf het nog altijd niet bij zitten. Grant Thornton, de RA en de andere bij het rapport betrokken partijen werden eerder dit jaar bij de rechtbank Rotterdam aansprakelijk gesteld voor ruim €5,6 miljoen aan vermeende schade.
Opzegging bankrelatie
Het procederende Arubaanse bedrijf American Corporation (AC) is rechtsopvolger van het Arubaanse bedrijf Ritco. Ritco was een geldtransactiebedrijf, waarbij buitenlandse werknemers contant geld konden overmaken naar hun familieleden overzee. Ritco hield daartoe een bankrekening aan bij Aruba Bank. Aruba Bank heeft die bankrekening op 31 mei 2002 onmiddellijk opgezegd, zonder inachtneming van een opzegtermijn en ook zonder opgave van een reden. Zonder de bankrekening van Aruba Bank lag de bedrijfsvoering van Ritco in de periode van 31 mei 2002 tot oktober 2003 stil. Ritco verkocht toen de bedrijfsactiviteiten aan AC.
Onrechtmatig handelen Aruba Bank
AC begon een procedure tegen Aruba Bank wegens onregelmatige opzegging van de bankrelatie met Ritco. Het bedrijf verloor die procedure in eerste aanleg, maar in hoger beroep werd alsnog gewonnen. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba oordeelde op 16 juni 2009 dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld jegens Ritco door de relatie met Ritco zonder inachtneming van een redelijke termijn van vier maanden te beëindigen en door te weigeren om per 1 april 2003 een bankrekening ten behoeve van Ritco te (her)openen. De bank werd veroordeeld tot betaling aan AC van de daardoor door Ritco geleden schade.
Schadestaatprocedure
AC begon vervolgens een schadestaatprocedure tegen Aruba Bank. In die procedure benoemde het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba bij tussenvonnis van 17 februari 2016 een RA van Grant Thornton, een register controller/valuator van Sman Business Value en een advocaat van Barents Krans tot deskundigen. De drie kregen de opdracht mee om te bepalen wat de schade voor Ritco was als gevolg van het feit dat de bank geen opzegtermijn van vier maanden had aangehouden.
Er werd een concept-deskundigenrapport voor commentaar aan de betrokkenen rondgestuurd. De deskundigen gingen er daarin vanuit dat Ritco, gezien het toegenomen aantal geldtransactiekantoren (gemeten in aantal locaties), niet meer in staat zou zijn geweest haar oude marktaandeel terug te winnen. Bij het bepalen welk marktaandeel Ritco naar alle waarschijnlijkheid (wel) zou hebben kunnen terugwinnen, gingen de deskundigen er van uit dat concurrent Union Caribe vijf nieuwe vestigingen had geopend. De deskundigen achtten aannemelijk dat concurrent Union Caribe niet vijf maar slechts twee nieuwe vestigingen zou hebben geopend, indien aan AC wel een opzegtermijn was geboden, lopende tot 1 oktober 2002, en AC vervolgens weer per 1 april 2003 activiteiten had kunnen hervatten. AC was het daar niet mee eens en stelde dat de vijf vestigingen van de concurrent al bestonden op het moment van de schadegebeurtenis. De deskundigen bleven echter ook in de definitieve versie van hun rapport bij hun standpunt. AC procedeerde over de kwestie tot aan de Hoge Raad, maar werd niet in het gelijk gesteld.
Aansprakelijkstelling deskundigen
Bij de rechtbank Rotterdam stelde AC vervolgens dit jaar de deskundigen en hun (voormalige) werkgevers aansprakelijk. Het Arubaanse bedrijf voerde niet alleen aan dat er van een verkeerd aantal filialen bij de concurrent was uitgegaan, maar ook dat de toepassing door de deskundigen van een ondernemingsrisico (risico-opslag) in de disconteringsvoet bij het contant maken van toekomstige schade blijkens rechtspraak ongeoorloofd is: ‘Het hanteren van een opslag voor ondernemingsrisico is in strijd met het uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht, dat zoveel als mogelijk de werkelijk geleden en te lijden schade moet worden begroot. Dat blijkt uit een uitspraak van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:2282). Ook om die reden is de schadevergoeding van AC te laag uitgevallen’, voert het bedrijf bij de rechtbank Rotterdam aan. Er zou een schadevergoeding van € 5.666.937,00 aan AC moeten worden betaald.
Aantal filialen
De rechtbank wijst het gevorderde echter af: ‘De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen destijds op basis van de door AC beschikbaar gestelde informatie redelijkerwijs hebben mogen uitgaan van vijf na de schadeveroorzakende gebeurtenis bestaande vestigingen van concurrent Union Caribe die er voorafgaand aan de schadeveroorzakende gebeurtenis nog niet waren. Er bestond voor de deskundigen geen aanleiding om verder onderzoek te doen of aanvullende vragen te stellen, omdat zij op basis van de beschikbare informatie uit mochten gaan van het scenario waarin er vijf nieuwe vestigingen van Union Caribe sinds de schadeveroorzakende gebeurtenis waren geopend.’
Toepassing ondernemingsrisico in disconteringsvoet
De deskundigen hebben bovendien niet ongeoorloofd een opslag voor ondernemingsrisico in de disconteringsvoet toegepast, oordeelt de rechtbank: ‘De wijze waarop de toekomstige schade contant is gemaakt is overeenkomstig wat van redelijk handelend en redelijk bekwaam deskundigen mag worden verwacht. Bij de vraag welke methode de deskundigen gebruiken in hun onderzoek komt aan de deskundigen veel vrijheid toe. Uiteraard moet deze methode niet strijdig zijn met het geldende recht en jurisprudentie. AC stelt dat de deskundigen een andere methode hadden moeten aanhouden bij het contant maken van de toekomstige schade en verwijst in dat kader naar een arrest van het gerechtshof Den Haag (zaak ECLI:NL:GHDHA:2017:2282). […]
In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat de deskundigen bij het opstellen van het rapport in 2016 geen rekening hebben kunnen houden met dit specifieke arrest, omdat dat arrest nog niet gewezen was. Daarnaast hoefden de deskundigen niet (voor een juiste uitleg van het recht en anticiperend op dit arrest) de opslag voor het ondernemingsrisico buiten toepassing te laten bij het contant maken van de toekomstige schade, omdat uit het door AC aangehaalde arrest niet volgt dat toepassing van een opslag voor ondernemingsrisico in de disconteringsvoet bij het contant maken van toekomstige schade niet mag. In dit arrest heeft het hof geoordeeld dat in die zaak de toepassing van een ondernemingsrisico ongeoorloofd was. Dat oordeel berust echter in sterke mate op de specifieke omstandigheden van dat geval. Met genoemd oordeel is niet gezegd dat toepassing van een ondernemingsrisico onder alle omstandigheden ongeoorloofd is.
De Hoge Raad heeft ook slechts geoordeeld dat het desbetreffende oordeel van het gerechtshof geen blijk geeft van onjuiste rechtsopvatting (ECLI:NL:HR:2019:1291). Die bewoordingen wijzen er op dat, naar het oordeel van de Hoge Raad, het gerechtshof in de gegeven omstandigheden op die wijze mocht beslissen. Uit de door de Hoge Raad gekozen bewoordingen volgt dat denkbaar was dat het gerechtshof anders had beslist. Dat past ook goed binnen het wettelijk systeem, dat de rechter veel vrijheid geeft bij het begroten van de schade. De Hoge Raad wijst daar ook op in zijn arrest: “ Volgens art. 6:97 BW begroot de rechter schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is.” […]
De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van AC dat uit de hierboven besproken rechtspraak volgt dat toepassing van een opslag wegens ondernemingsrisico nooit mag. Dit is, zoals gezegd, in zijn algemeenheid onjuist. AC heeft geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat de deskundigen ter zake van de vaststelling van de disconteringsvoet niet hebben gehandeld als van redelijk handelend en redelijk bekwame deskundigen mag worden verwacht. Deze feiten of omstandigheden zijn ook anderszins niet gebleken. In dit kader is van belang dat zowel het Gerecht van Eerste Aanleg als het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, bij het begroten van de schade van AC in de procedure tegen Aruba Bank, de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de hoogte van de disconteringsvoet hebben overgenomen en daarop de begroting van de schade van AC hebben gebaseerd. Daarnaast staat vast dat ook beide partij-deskundigen van AC en Aruba Bank uitgingen van risico-opslagen in de verdisconteringsvoet. Alleen de hoogte daarvan stond tussen hen ter discussie. De rechtbank verwerpt dan ook de terzake aangevoerde stelling van AC.’
De rechtbank wijst het gevorderde dan ook af.
Geef een reactie