Om faillissementsfraude te bestrijden en de maatschappelijke schade ervan te beperken zijn de Wet versterking positie curator (2017) en de Wet civielrechtelijk bestuursverbod (2016) in werking getreden. Deze wetten bereiken de genoemde doelen niet of hooguit beperkt.
Dat komt vooral doordat curatoren hun fraudeonderzoek moeten bekostigen uit de boedel van de (rechts)persoon die failliet is. Vooral bij frauduleuze faillissementen schieten deze middelen meestal te kort of zijn ze er helemaal niet. Dat blijkt uit een evaluatierapport van Regioplan in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), het kennisinstituut voor het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Fraudeonderzoek
Curatoren zijn, sinds de Wet versterking positie curator in 2017 in werking is getreden, verplicht om bij elk faillissement onderzoek te doen naar fraude. De curator die het faillissement afwikkelt en de rechter-commissaris die daar toezicht op houdt, kunnen fraudesignalen melden bij de opsporingsinstanties. In de praktijk blijft het verplichte fraudeonderzoek door geldgebrek vaak beperkt.
Daarnaast is het vertrouwen in de opvolging van fraudemeldingen een knelpunt, constateren de onderzoekers. De capaciteit voor onderzoeken naar faillissementsfraude bij de FIOD, de politie en het Openbaar Ministerie is beperkt. Curatoren hebben de ervaring dat deze vaak geen opvolging krijgen. Dit leidt ertoe dat zij minder gemotiveerd zijn om fraudesignalen te melden, dat ze er minder aandacht aan besteden en dat de kwaliteit van de meldingen laag is.
Bestuursverbod
Op basis van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod van 2016 kan de curator bij de rechter een bestuursverbod van maximaal vijf jaar vorderen voor bestuurders van failliete ondernemingen, die betrokken waren bij ernstige onregelmatigheden rond faillissementen. De wet geeft deze bevoegdheid ook aan het Openbaar Ministerie. Als de rechter het bestuursverbod oplegt, mag iemand maximaal vijf jaar niet als bestuurder van een rechtspersoon optreden. Volgens de curatoren en de rechters-commissarissen is het civielrechtelijk bestuursverbod een goed bruikbaar instrument om een halt toe te roepen aan frauderende ondernemers, maar ze ervaren ook beperkingen aan de effectiviteit door de mogelijkheden voor ontwijking. Daarbij kan gedacht worden aan het starten van een onderneming op de naam van iemand anders of onder buitenlands recht.
Maatregelen om effectiviteit te verbeteren
Om de effectiviteit van de beide wetten te verbeteren, zijn maatregelen nodig op het gebied van de financiering van de curator en de opvolging van meldingen door de bevoegde instantie. Ook zijn afspraken over eenheid van beleid en uitvoering rondom de fraudetaak gewenst, meldt het WODC. Tussen en binnen de ketenorganisaties – curatoren, rechtbanken, FIOD, politie en de Belastingdienst – wordt daar nu verschillend mee omgegaan.
Geef een reactie