Omdat in zijn ogen verpachte grond niet tot box 3 gerekend kan worden en een grondtransactie leidt tot een ongebruikelijke terbeschikkingstelling (tbs) in box 1 legt een inspecteur navorderingsaanslagen op. De Hoge Raad deelt de mening van hof Den Haag wat betreft de terbeschikkingstelling maar vernietigt de navorderingsaanslagen wegens een ambtelijk verzuim.
Bij notariële akte van 6 juli 2007 heeft tussen ouders, hun zoon en hun dochter een grondtransactie plaatsgevonden in de agrarische sfeer met voorbehoud van een pachtrecht. De dochter geeft de van haar ouders verworven verpachte onroerende zaken aan als bezittingen bij de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3-vermogen).
De aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2007 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
Op 14 juli 2008 stuurt de vader op verzoek van de belastingdienst een kopie op van de door de Grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst en de door een makelaar opgesteld taxatierapport waarin de koopprijs is vastgesteld. In een brief van 16 juli 2009 door taxateurs namens de belastingdienst opgemaakt wordt het zakelijke karakter van de grondtransactie ter discussie gesteld.
Beëindiging reguliere pacht
Eind 2013 zijn de kinderen en hun ouders overeengekomen dat per 2 februari 2014 een groot deel van de grond aan het verpachte wordt onttrokken. Vervolgens zijn zij overeengekomen dat met betrekking tot het overige deel van de grond de reguliere pacht per 31 december 2016 wordt beëindigd waarna de moeder In 2016 haar landbouwbedrijf volledig staakt.
In verband met de staking van het landbouwbedrijf van de moeder heeft de belastingdienst eind 2016 een onderzoek ingesteld met het oog op de heffing van IB/PVV van de moeder.
Omdat de ouders afstand hebben gedaan van hun pachtrecht met betrekking tot een groot deel van de verpachte grond, constateert de inspecteur dat er voor de kinderen een aangroei is ontstaan in de waarde in verpachte staat van dat deel van de grond naar de waarde in onverpachte staat tot gevolg.
Ongebruikelijke terbeschikkingstelling
Naar aanleiding van dit onderzoek neemt de inspecteur het standpunt in dat de verpachte grond niet tot het vermogen in box 3 kan worden gerekend omdat de grondtransactie leidt tot een ongebruikelijke terbeschikkingstelling, waardoor de aangroei van de waarde in verpachte staat naar de waarde in onverpachte staat in 2014 bij de dochter in de belastingheffing in box 1 moet worden betrokken.
Van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling is volgens de inspecteur al sprake sinds 2007 en voor een aanmerkelijk deel geëindigd in 2014. Toen is namelijk de reguliere pacht beëindigd door de ouders ten aanzien van een groot deel van de verpachte grond. De inspecteur legt een navorderingsaanslag IB/PVV op over het jaar 2014.
Hof Den Haag deelt de visie van de inspecteur dat sprake is van een ongebruikelijke tbs maar heeft de navorderingsaanslag vernietigd wegens een ambtelijk verzuim.
Ambtelijk verzuim
Het hof oordeelt ook dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan dat navordering verhindert door destijds de gegevens van de grondtransactie niet op te nemen in het dossier van de moeder en aldus een beoordeling van de kwalificatie van de grondtransactie achterwege te laten.
De voor de heffing van IB/PVV van de moeder bevoegde inspecteur heeft pas bij de beoordeling in 2016 van de gedeeltelijke beëindiging van de pachtovereenkomst in 2014 de noodzaak gezien die informatie te delen met de inspecteur die bevoegd is voor de heffing van IB/PVV van de kinderen.
Als de stukken met betrekking tot de grondtransactie in de loop van 2009 aan het dossier van de dochter zouden zijn toegevoegd, zou de inspecteur hebben moeten inzien dat de aangiften voor de IB/PVV van de dochter vanaf 2007 niet juist waren omdat geen pachtopbrengst als terbeschikkingstellingsresultaat in box 1 in aanmerking was genomen, concludeert het hof.
Dat geldt dan evenzeer voor latere jaren, waaronder 2014. Dat de inspecteur pas in 2017 op de hoogte raakte van de gedeeltelijke beëindiging van de pachtovereenkomst in 2014, maakt geen verschil en de inspecteur had in redelijkheid al aan de juistheid van de aangifte van de dochter voor de IB/PVV voor het jaar 2014 behoren te twijfelen, aldus het hof.
Relevante gegevens toevoegen aan dossier
De Hoge Raad deelt de mening van het hof dat gegevens die relevant kunnen zijn voor de belastingheffing van andere belastingplichtigen onder bijzondere omstandigheden moeten worden toegevoegd aan het dossier van die andere belastingplichtigen.
Daarbij verwijst de Hoge Raad naar een arrest, HR 29 augustus 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2235, waarin het juridisch kader wordt uiteengezet.
Die situatie is hier van toepassing: het (digitale) dossier van de belastingplichtige (in dit geval de dochter) moet onvolledig moet worden geacht omdat de ten aanzien van een andere belastingplichtige ( de moeder) bevoegde inspecteur heeft nagelaten dat dossier aan te (doen) vullen.
Nu dat niet is gebeurd, is sprake van een ambtelijk verzuim, aldus de Hoge Raad.
Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2023:1343, ECLI:NL:HR:2023:1489, en ECLI:NL:HR:2023:1490
Geef een reactie