De activiteiten van een vereniging die gericht zijn op ontspanning en vermaak van leden zijn onvoldoende om een ANBI-status te kunnen verwerven. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat die categorie activiteiten niet zonder nadere onderbouwing aan te merken is als gericht op het algemeen belang.
Het statutaire doel van een vereniging bestaat uit het behartigen van de belangen van ouderen in het algemeen en die van haar leden in het bijzonder, in de meest ruime zin van het woord. De vereniging probeert dat doel onder meer te bereiken door sociaal-culturele, sportieve, educatieve en informatieve te organiseren.
Uit het beleidsplan van de vereniging volgt dat naast het belangrijke sociale aspect van ontmoeting gaandeweg het accent meer is komen te liggen op algemene belangenbehartiging.
Er zijn diverse werkgroepen die activiteiten voor de leden organiseren. Deze activiteiten behelzen van alles van sociale, culturele en sportieve activiteiten tot onderwijs, kennisdeling en bijstand op diverse gebieden en belangenbehartiging.
In maart 2020 doet de vereniging een verzoek om aan haar de ANBI-status toe te kennen, maar de inspecteur geeft daarop een afwijzende beschikking af.
Algemeen nut beogende instelling
Rechtbank Zeeland-West-Brabant overweegt dat een instelling op verzoek als ANBI kan worden aangemerkt als zij aan verschillende eisen voldoet. De belangrijkste eis houdt in dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt.
Om te kunnen aannemen dat met de ontplooide werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut is beoogd, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat die werkzaamheden rechtstreeks erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen (de kwalitatieve toets).
Daarnaast wordt verlangd dat het beoogde doel voor meer dan 90 procent ten bate van het algemeen belang strekt, en niet ten bate van een particulier belang (de kwantitatieve toets).
In deze voorwaarden ligt de eis besloten dat de desbetreffende instelling haar werkzaamheden richt op het dienen van voldoende concreet bepaalde doelen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend tot het algemeen nut kunnen worden gerekend.
Als aan deze eis niet wordt voldaan kan niet worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de werkzaamheden van die instelling erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast dat de vereniging kwalificeert als ANBI bij de vereniging zelf ligt, aangezien het gaat om een verzoek om een begunstigende regeling. Het is aan de stichting om aannemelijk maken dat zij voldoet aan de krachtens de wet gestelde voorwaarden om te worden aangemerkt als ANBI.
Activiteiten gericht op ontspanning en vermaak van leden
De rechtbank begrijpt dat de vereniging gedurende het jaar verschillende activiteiten organiseert. Er worden activiteiten georganiseerd die (mogelijk) het algemeen nut dienen en activiteiten die gericht zijn op ontspanning en vermaak van leden. Die laatste categorie activiteiten is niet zonder nadere onderbouwing aan te merken als gericht op het algemeen belang.
De vereniging heeft geen, dan wel onvoldoende, inzicht gegeven welke activiteiten exact, met welk doel en ten behoeve van wie gedurende het jaar worden verricht. Dat inzicht is noodzakelijk voor het beoordelen of aan de kwantitatieve toets wordt voldaan en de inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank het verzoek terecht afgewezen.
Gelijkheidsbeginsel
De vereniging stelt zich wat het gelijkheidsbeginsel betreft op het standpunt dat het niet-verlenen van de ANBI-status in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Zij onderbouwt haar standpunt met een verwijzing naar een aantal instellingen die naar eigen zeggen vergelijkbare activiteiten verrichten en wel de ANBI-status hebben.
De inspecteur echter meent dat de vereniging onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar genoemde instellingen met ANBI-status in gelijke omstandigheden verkeren. Volgens de inspecteur is de vereniging alleen vergelijkbaar met twee aangedragen andere instellingen, maar is de ANBI-status van die instellingen inmiddels ingetrokken.
De conclusie van de rechtbank is dat de vereniging onvoldoende stukken heeft ingebracht ten aanzien van haar feitelijke activiteiten, maar ook geen stukken verstrekt heeft over de activiteiten van de diverse instellingen waarmee zij stelt vergelijkbaar te zijn. Daarom slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
Geef een reactie