
In een inmiddels al tien jaar lopende echtscheidingszaak staat een aantal ‘pensioenvragen’ centraal. Eerst was het de beurt aan Hof Arnhem-Leeuwarden om zich te buigen over deze pensioenthema’s. Recentelijk heeft ook de Hoge Raad geoordeeld in deze zaak.
De belangrijkste twee vragen in deze zaak zijn: 1. Heeft de vrouw recht op pensioenaanspraken die tijdens het huwelijk niet zijn opgebouwd, wel opgebouwd hadden moeten worden, maar er niet daadwerkelijk zijn? en 2. Is er recht op afstorting van het pensioen?
De feiten
Het betreft in casu een man en een vrouw die in 1992 in Duitsland met elkaar op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. De vrouw is Duits en de man Nederlands. Op 5 november 2015 is de echtscheiding ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man heeft pensioen in zijn eigen holding BV opgebouwd. In de periode 1991 tot en met 1995 zijn dotaties gedaan. Daarna niet meer. In 2004 wordt hieromtrent het volgende vastgelegd:
“…de verdere opbouw van pensioenen is thans stopgezet. Er vindt tot nader overeen te komen tijdstip geen toevoeging aan de pensioenreserve plaats, noch worden premiebetalingen voor pensioenrechten gedaan. Alle pensioenrechten worden beperkt tot de pensioenen die kunnen worden aangekocht voor de thans aanwezige reserve.”
Ter zitting heeft de man daarover verklaard dat het destijds slechter ging met het bedrijf en dat daarom is besloten de pensioenen te bevriezen. De vrouw voert aan dat de rechtbank bij de beantwoording van de vraag op welke wijze de opgebouwde pensioenrechten dienen te worden berekend ook rekening dient te houden met dotaties die na 1995 hadden moeten worden gedaan.
Oordeel Hof
Het hof volgt de vrouw niet en is van oordeel dat de dotaties die niet gedaan zijn niet dienen te worden meegerekend. De vrouw heeft alleen recht op pensioenaanspraken die tijdens het huwelijk zijn opgebouwd, en niet op aanspraken die – los van de vraag of dit juist is omdat nadien een addendum is opgesteld – wel opgebouwd hadden moeten worden, maar die er niet daadwerkelijk zijn. Het hof volgt hierin de visie van een door de rechtbank benoemde deskundige.
Hoge Raad
De Hoge Raad geeft aan dat de zienswijze van de aangestelde deskundige onder meer inhoudt dat met het addendum niet reeds opgebouwde nabestaandenpensioenaanspraken worden verminderd. De vrouw heeft echter in hoger beroep gemotiveerd betoogd dat het addendum ook negatieve gevolgen heeft voor de tot dan toe opgebouwde pensioenaanspraken, doordat in het addendum de aanspraken worden aangepast aan het niveau van de (fiscale) reserve.
Daarnaast oordeelt de Raad nog het volgende:
“Ter berekening van het te verevenen pensioen moet worden vastgesteld het bedrag van de aanspraak op ouderdomspensioen dat de deelnemer bij beëindiging van de deelneming zou hebben verkregen volgens de reglementaire opbouw. Bij de berekening van het te verevenen pensioen moet dus worden uitgegaan van de tijdsevenredige aanspraak op het ouderdomspensioen, en niet slechts van de aanspraak voor zover die op het tijdstip van de echtscheiding is gefinancierd”.
Kortom: Artikel 8cPSW (thans artikel 3a lid 6 Wet VPS) zorgt ervoor dat het verminderen van de pensioenaanspraken nietig is. Hiermee is dan ook het antwoord op de eerste pensioenvraag gegeven. Ja, mevrouw heeft recht op pensioenaanspraken die tijdens het huwelijk niet zijn opgebouwd, wel opgebouwd hadden moeten worden, maar er niet daadwerkelijk zijn.
Afstorting
Daarnaast speelt in deze zaak nog de vraag of de vrouw de pensioenaanspraken waar zij recht op heeft, kan afstorten bij een professionele verzekeraar. Het Hof geeft aan dat het uitgangspunt in de ‘afstort-jurisprudentie’ is dat van de vereveningsgerechtigde echtgenoot in beginsel niet kan worden gevergd dat deze bij voortduring afhankelijk blijft van het beleid dat de andere echtgenoot ten aanzien van zijn BV voert en het risico moet blijven dragen dat het in eigen beheer opgebouwde pensioen te zijner tijd niet kan worden betaald. Het gaat in die gevallen volgens het hof om een risicovolle onzekere toekomstige gebeurtenis. In dit geval echter is de BV per 1 mei 2020 al overgegaan tot het uitkeren van het aan de vrouw toekomende deel van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Hierdoor vindt de verevening al daadwerkelijk plaats, aldus het hof.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad maakt korte metten met deze visie. De afhankelijkheid voor de verveningsgerechtigde echtgenoot wordt niet opgeheven en het risico wordt niet weggenomen doordat de BV inmiddels is overgegaan tot het doen van een jaarlijkse uitkering. De vrouw behoudt dus haar recht op afstorting van pensioenkapitaal.
Conclusie
Een mooi oordeel van de Hoge Raad. Verminderen van in eigen beheer opgebouwde aanspraken is op grond van artikel 8c PSW nietig. Maar goed ook, anders zou de gehele pensioenaanspraak onzuiver zijn geworden en daarmee volledig progressief belast vermeerderd met revisierente!
Drs. David M. Wildemans MPLA CCFP.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie