Het Register Belastingadviseurs (RB) ziet veel onduidelijkheden in de voorstellen uit het pakket Belastingplan 2016. De voorstellen roepen veel vragen op.
Het RB constateert verder dat er opnieuw dat er veel onderwerpen ontbreken, vooral die de positie van het MKB stimuleren. Voorzitter Wil Vennix: ‘De voorstellen die de positie van het MKB stimuleren, kunnen op één hand worden geteld, dit terwijl het MKB toch echt de banenmotor van Nederland is. Wanneer komt er nou toch een concreet voorstel voor het pensioen in eigen beheer?’
Herziening box 3
Het RB is van mening dat de voorgestelde differentiatie in box 3 niet leidt tot een systeem dat voldoende aansluit bij de werkelijke rendementen die belastingplichtigen behalen. Ook leiden de vele forfaits niet tot een vereenvoudiging van het stelsel. De houdbaarheid van de voorgestelde regeling is in het geding.
Bestrijden emigratielek aanmerkelijkbelanghouders
In de voorgestelde regeling inzake het bestrijden van het emigratielek van aanmerkelijkbelanghouders ziet het RB veel onduidelijkheden. Nederland zou belasting mogen heffen over winstuitdelingen die afkomstig zijn uit de op het moment van emigratie aanwezige reserves. Op de hierover verschuldigde belasting mag de buitenlandse belasting worden verminderd. Wil Vennix: ‘Welke buitenlandse belastingen komen nu allemaal in mindering? Zijn dit zowel belastingen op kantonaal, regionaal, gemeentelijk als nationaal niveau? En hoe moet worden omgegaan met buitenlandse belastingen in een synthetisch belastingstelsel?’
Ook vraagt de voorzitter zich af of de voorstellen wel in overeenstemming zijn met EU-recht: ‘De voorstellen leiden ertoe dat er niet langer onvoorwaardelijk uitstel van betaling wordt verleend. Dit lijkt niet in overeenstemming met eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Ook lijkt het Nederlandse heffingsrecht af te hangen van naar welk land wordt geëmigreerd. Hierdoor lijkt de rechtsgelijkheid van emigranten in het gedrang te komen.’
Vereenvoudiging fiscaal procesrecht: massaal bezwaar
Sinds 1 april 2003 bestaat de mogelijkheid voor de Minister van Financiën om ingediende bezwaren aan te wijzen als massaal bezwaar. Tot op heden is daar volgens het Register slechts twee maal gebruik van gemaakt. De aanwijzing als massaal bezwaar behoeft in de huidige regeling instemming van de Tweede Kamer. Er bestaat geen hoorplicht voor bezwaarschriften die vallen onder de massaal bezwaar procedure. Wordt de Belastingdienst geheel of gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dan worden niet alleen alle aanslagen herzien waartegen tijdig bezwaar is ingediend, maar ook aanslagen die zijn opgelegd na het tijdstip waarop de aanwijzing als massaal bezwaar heeft plaats gevonden. In het Belastingplan 2016 wordt voorgesteld de huidige regeling geheel te vervangen door een nieuwe regeling. De wijzigingen beogen de massaal bezwaarprocedure eenvoudiger, doeltreffender en dus vaker te laten benutten. Volgens het RB is het niet zeker dat de nieuwe massaal bezwaarprocedure vaker ingezet gaat worden. Ook straks heeft de Minister van Financiën geen verplichting om in voorkomend geval een massaal bezwaarprocedure op te starten. Belastingplichtigen moeten zich volgens het RB ook goed realiseren dat zij straks na de aanwijzing tot massaal bezwaar verplicht blijven om zelf bezwaar in te dienen. Dit is in de huidige regeling niet zo. De rechtspositie van belastingplichtigen verslechtert dus aanzienlijk.
Gebruikelijkheidscriterium werkkostenregeling
In het Belastingplan 2016 wordt voorgesteld om het gebruikelijkheidscriterium van de werkkostenregeling anders in te vullen. Het RB plaatst enkele kanttekeningen bij de voorgestelde aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium voor het aanwijzen van vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsloon binnen de werkkostenregeling. De aanscherping bestaat eruit dat de werkgever voortaan moet toetsen of de omvang van de aangewezen vergoedingen en verstrekkingen niet in belangrijke mate groter is dan de omvang van de vergoedingen en verstrekkingen die in overigens overeenkomstige omstandigheden in de regel worden aangewezen. Het RB stelt dat dit criterium praktisch niet hanteerbaar en daarom ongeschikt is.
Het RB vraagt zich af waarom niet is gekozen voor een maatregel die de aanwijzing als eindheffingsloon uitsluit voor bepaalde loonbestanddelen (artikel 31, lid 4 Wet op de loonbelasting 1964) of voor gevallen waarin tariefarbitrage het doorslaggevende doel is van de aanwijzing als eindheffingsloon.
Geef een reactie