Staatssecretaris Eric Wiebes van Financiën verwerpt de kritiek van de leden van verschillende fracties en de media over het nut en de noodzaak van de wet DBA. ‘Het wetsvoorstel Wet DBA zorgt door een betere balans in de verantwoordelijkheden en de verbeterde handhavingsmogelijkheden ervoor dat er minder vaak sprake zal zijn van handelen in strijd met de feiten op grond waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.’
Dat schrijft de staatssecretaris in zijn antwoorden op vragen van de leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 over het transitieplan en het belang van het wetsvoorstel ter afschaffing van de VAR.
In 2016 gaat de wet- en regelgeving voor de VAR veranderen. De Tweede Kamer heeft het voorstel voor de ‘Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties’ al goedgekeurd, de Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel nu in behandeling. Met de Wet Dba kunnen opdrachtgevers en opdrachtnemers gebruikmaken van overeenkomsten die door de Belastingdienst zijn opgesteld of beoordeeld. Daarmee hebben zij zekerheid over de voorgenomen arbeidsrelatie. Totdat de nieuwe wet- en regelgeving ingaat, is er een overgangsregeling. Tot 1 januari 2017 is er een implementatietermijn. In deze periode kunnen opdrachtgevers en opdrachtnemers eventueel hun werkwijze aanpassen om met de nieuwe overeenkomsten te kunnen werken. Tot die tijd houdt de Belastingdienst wel toezicht, maar neemt zij nog geen repressieve handhavingsmaatregelen.
Modelovereenkomst bemiddeling
Inmiddels heeft de Belastingdienst een overzicht van de (model)overeenkomsten inclusief gemarkeerde fiscaal relevante bepalingen gepubliceerd en een toetsingskader dat gebruikt kan worden voor de beoordeling van arbeidsrelaties. In aanvulling op de drie
al gepubliceerde algemene modelovereenkomsten, zal er ook nog een beperkt aantal algemene modelovereenkomsten gepubliceerd zal worden. Het gaat hierbij om algemene modelovereenkomsten over vervoer, aanneming van werk en bemiddeling. Voor vervoer en aanneming van werk zijn er twee overeenkomsten beschikbaar die door brancheorganisaties zijn opgesteld en die vanwege hun algemene karakter als algemene modelovereenkomst kunnen worden gezien. De algemene modelovereenkomst voor bemiddeling wordt ruimschoots vóór 1 april op de website van de Belastingdienst gepubliceerd, zo schrijft Wiebes. In totaal worden er zes algemene modelovereenkomsten ter beschikking gesteld.
Op dit moment heeft de Belastingdienst 400 voorbeeldovereenkomsten beoordeeld. Er zijn nog 350 voorbeeldovereenkomsten in behandeling, waarvan er 250 pas recent zijn ingediend. De beoordeling van deze overeenkomsten verloopt volgens de staatssecretaris voorspoedig. ‘Om deze reden heb ik er alle vertrouwen in dat alle (belangenorganisaties van) opdrachtgevers en opdrachtnemers die vóór 1 februari 2016 een overeenkomst hebben voorgelegd aan de Belastingdienst vóór 1 april 2016 een oordeel van de Belastingdienst krijgen over deze overeenkomst.’
Kritiek
Wiebes verwerpt de kritiek van de leden van verschillende fracties en de media over het nut en de noodzaak van de wet Dba. Volgens de staatssecretaris heeft de VAR vooral één effect: zij belemmert de handhaving door de Belastingdienst. ‘Het onbedoelde gebruik
van de VAR wordt dus veroorzaakt door de systematiek van de VAR. Het wetsvoorstel Wet DBA zorgt door een betere balans in de verantwoordelijkheden en de verbeterde handhavingsmogelijkheden ervoor dat er minder vaak sprake zal zijn van handelen in strijd met de feiten op grond waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.’
Zekerheid vooraf
Volgens Wiebes betekent het vervallen van de VAR niet dat geen zekerheid vooraf meer mogelijk is. ‘De in het kader van dit wetsvoorstel Wet DBA aangekondigde nieuwe systematiek maakt zekerheid vooraf mogelijk op basis van een gezamenlijk tussen
opdrachtgever en opdrachtnemer tot stand gekomen overeenkomst die dus veel meer dan de VAR de feitelijke wijze van werken weergeeft. Beide partijen zijn betrokken bij het verkrijgen van die zekerheid en beide partijen dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van de juiste overeenkomst en de naleving daarvan.’
Ook schrijft Wiebes dat een kleine incidentele afwijking van een fiscaal relevante bepaling niet meteen tot het vervallen van de zekerheid omtrent de loonheffingen zal leiden, mits de opdrachtgever of opdrachtnemer kan aantonen dat er sprake is van een incident. Als voorbeeld van een incidentele afwijking noemt de staatssecretaris de opdrachtnemer die een stuk gereedschap thuis laat liggen en die dag een stuk gereedschap van zijn opdrachtgever gebruikt.
Geen arbeidsrechtelijke gevolgen
Een naheffingsaanslag loonheffingen heeft geen arbeidsrechtelijke gevolgen en ook geen andere niet-fiscale gevolgen. Arbeidsrechtelijke gevolgen, zoals loondoorbetalingsverplichting bij ziekte, kunnen samenhangen met het onderliggende oordeel dat de opdrachtnemer feitelijk in dienstbetrekking staat tot de opdrachtgever, maar dat geldt ook als er geen naheffingsaanslag loonheffingen is opgelegd. Als er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking kunnen arbeidsrechtelijke gevolgen bestaan die overigens alle op
hun beurt afhankelijk zijn van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Deze arbeidsrechtelijke gevolgen bestaan ook nu al en staan los van het wetsvoorstel Wet DBA. Naast arbeidsrechtelijke gevolgen kunnen ook aanspraken uit hoofde van werknemersverzekeringen bestaan. In welke mate deze geëffectueerd kunnen worden hangt af van de omstandigheden, aldus Wiebes.
Wel/geen dienstbetrekking
Indien partijen van oordeel zijn dat er geen sprake is van een dienstbetrekking, terwijl de Belastingdienst van oordeel is dat er wel sprake is van een dienstbetrekking, heeft de opdrachtgever twee mogelijkheden. Hij kan ervoor kiezen om toch loonheffingen in te houden en af te dragen of te voldoen. Vervolgens kunnen zowel de opdrachtnemer als de opdrachtgever in bezwaar en beroep gaan tegen het inhouden, respectievelijk het afdragen of voldoen, van de loonheffingen. Ook kan de opdrachtgever ervoor kiezen om geen loonheffingen af te dragen of te voldoen en de inspecteur verzoeken om een naheffingsaanslag op te leggen. Ook tegen deze naheffingsaanslag is bezwaar en beroep mogelijk.
Vervanging buiten dienstbetrekking
Naar aanleidng van een vraag van de leden van D66 antwoordt Wiebes dat het mogelijk blijft om buiten dienstbetrekking een tijdelijk afwezige werknemer te vervangen. Indien het inkomen in de inkomstenbelasting wordt gekwalificeerd als winst, tellen de uren ook mee voor de 1225 urennorm.
Verhaalsmogelijkheid opdrachtnemer
De leden van de fractie van D66 vinden het niet ondenkbaar dat opdrachtgevers uit vrees voor een naheffingsaanslag voor alle zekerheid toch loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen gaan inhouden en zij hebben de indruk dat er in dit soort situaties een verhaalsmogelijkheid voor opdrachtgever naar opdrachtnemer zou bestaan. Wiebes: ‘Indien een opdrachtgever loonheffingen afdraagt of voldoet terwijl er geen sprake is van een dienstbetrekking, ontstaat er geen verhaalsmogelijkheid op de opdrachtnemer. De opdrachtgever kan wel in bezwaar en beroep gaan tegen het afdragen of voldoen van de loonheffingen en de opdrachtnemer kan in bezwaar en beroep gaan tegen het inhouden van de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen op zijn arbeidsbeloning.
Indien in bezwaar of beroep blijkt dat er daadwerkelijk geen sprake is van een dienstbetrekking, dan worden de loonheffingen (waaronder de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet) door de Belastingdienst terugbetaald. Indien de opdrachtgever vanwege twijfel of er sprake is van een dienstbetrekking voor de zekerheid loonheffingen afdraagt of voldoet, is er met betrekking tot deze loonheffingen sowieso geen sprake van een gebruteerde eindheffing in de zin van artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964. Met andere woorden: de opdrachtgever kan het reguliere tarief toepassen.’
Terugbetaalde premies
De leden van de fractie van D66 vragen wat de fiscale kwalificatie is van door de opdrachtnemer betaalde arbeidsongeschiktheidsverzekeringspremies die gerestitueerd worden. Deze terugbetaalde premies worden in de heffing betrokken als negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen als bedoeld in afdeling 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Geef een reactie