Een RA die een zakelijke overeenkomst aanging met een klant heeft geen misbruik gemaakt van zijn positie en maakte ook geen gebruik van de onwetende en afhankelijke positie van de klant. Dat oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in het hoger beroep dat de zakenpartner/klant aanspande tegen een uitspraak van de Accountantskamer. Ook is niet vast komen te staan dat de RA zijn zakenpartner/klant ten onrechte dwong om door te gaan met de onderneming door te dreigen met het vorderen van nakoming van de overeenkomsten. De waarschuwing die de tuchtrechter eerder aan de RA oplegde blijft staan, aangezien hij daartegen geen beroep aantekende. De RA kreeg de waarschuwing opgelegd omdat hij zich volgens de Accountantskamer niet onafhankelijk en objectief heeft opgesteld toen hij de zakelijke overeenkomst aanging met de klant.
Lening en gezamenlijke BV
De RA verrichtte accountantswerkzaamheden voor de ondernemer, die in eerste instantie een eigen eenmanszaakje had dat gericht was op de ontwikkeling en verkoop van een softwaretool. Op een bepaald moment richtten de twee gezamenlijk enkele vennootschappen op en leende de RA € 18.150 aan de ondernemer. De bedoeling was om zo een gezamenlijke zakelijke onderneming op te zetten rond de ontwikkeling en verkoop van de softwaretool. De moeder van de ondernemer zich borg voor de schuld van haar zoon aan de RA.
Verliesgevende onderneming
Omdat hun gezamenlijke onderneming ook na enkele jaren nog steeds verlieslatend was, liet de ondernemer aan de RA weten dat hij zijn activiteiten voor de onderneming (deels) wilde beëindigen en elders inkomsten wilde verwerven. De RA vorderde vervolgens terugbetaling van de geldlening en kondigde daarbij, voor het geval niet binnen twee weken zou worden betaald, verdere incassomaatregelen aan. Ook de moeder van de ondernemer sprak hij op grond van de overeenkomst van borgtocht per brief aan.
Accountantskamer
De ondernemer diende een tuchtklacht in bij de Accountantskamer. Daar voerde hij aan dat de RA niet onafhankelijk en objectief was geweest in zijn optreden, misbruik had gemaakt van zijn positie en gebruik had gemaakt van de onwetende en afhankelijke positie van de ondernemer. Ook klaagde hij dat de RA geen overeenkomst van opdracht met hem en/of diens vennootschappen of de gezamenlijke vennootschappen had opgesteld terwijl de RA wel diensten verrichte. Ook vond de ondernemer dat de RA hem ten onrechte had gedwongen om door te gaan met de onderneming door te dreigen met het vorderen van nakoming van de overeenkomsten. De meeste klachten werden ongegrond verklaard, maar voor wat betreft het niet onafhankelijk en objectief handelen kreeg de RA een waarschuwing opgelegd. De RA had geen bedreiging voor zijn objectiviteit gesignaleerd omdat hij in zijn optiek bij zijn werkzaamheden voor de gezamenlijke vennootschap(pen) niet is opgetreden als accountant. Dat beruste naar het oordeel van de Accountantskamer op een misvatting.
Hoger beroep: misbruik?
De ondernemer ging tegen de uitspraak van de tuchtrechter in hoger beroep. Hij voerde bij het CBb aan dat de Accountantskamer ten onrechte heeft overwogen dat het gemaakte verwijt dat de RA misbruik heeft gemaakt van zijn positie als accountant, feitelijke grondslag mist:
‘In plaats van appellanten onafhankelijk en objectief te adviseren heeft [naam 3] appellanten in een volkomen afhankelijke positie gemanoeuvreerd en volledig (financieel) klemgezet. [naam 3] heeft appellanten voor eigen gewin, slecht en niet onafhankelijk geadviseerd. Hij heeft [naam 1] een lening verstrekt tegen exorbitante voorwaarden, waaronder de verplichting om een onderneming met [naam 3] aan te gaan en [naam 3] heeft [naam 1] in een volkomen onevenwichtige samenwerking gedwongen. [naam 3] deed behoudens accountancywerkzaamheden in de onderneming niets en liep geen enkel risico. [naam 1] moest om niet werken en werd door [naam 3] met sancties bedreigd (onder andere het opeisen van de lening) als hij zou stoppen met de samenwerking. De accountantskamer heeft een klachtonderdeel gegrond verklaard omdat [naam 3] geen oog heeft gehad voor de belangenverstrengeling die ontstond doordat [naam 3] een gezamenlijke onderneming met zijn cliënt [naam 1] is gestart. Het door [naam 3] gegeven advies en het [naam 1] daarna verplichten tot het aangaan en in stand houden van die gezamenlijke onderneming is een ultieme belangenverstrengeling. Het is gelet daarop niet te begrijpen dat de accountantskamer de in klachtonderdelen b en d geformuleerde verwijten wegens het ontbreken van een feitelijke grondslag ongegrond heeft geacht.’
Oordeel CBb
Het College verenigt zich echter met de overwegingen van de Accountantskamer en maakt deze tot de zijne. De ondernemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de RA in een afhankelijke positie is gemanoeuvreerd, of dat hij hem op enigerlei wijze zou hebben gedwongen tot het aangaan van de overeenkomsten. De stellingen van de ondernemer, noch de door hem overgelegde bescheiden bieden daarvoor concrete aanknopingspunten, oordeelt het CBb. Zo kunnen de voorwaarden waaronder de lening is verstrekt, waaronder het afgesproken rentepercentage van 6%, niet exorbitant genoemd worden. Ook is van belang dat de RA wel degelijk een financieel risico liep, alleen al vanwege de verstrekte leningen aan. De grieven slagen daarom niet.
Geef een reactie