Een vleeskalverhouder heeft bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geen succes met zijn zaak tegen MTH Accountants & Adviseurs. De agrariër liep tegen een flinke strop aan als gevolg van onjuiste Gecombineerde Opgaven (GO) die door MTH voor hem werden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De vestiging in Emmeloord van MTH kan daar echter niet voor verantwoordelijk worden gehouden, oordeelt het Hof.
De relatiebeheerder van MTH ging bij de opgave namelijk af op informatie van de agrariër (de maatschap Huzen) en had geen andere informatie tot zijn beschikking. Ook valt MTH geen verwijt te maken dat Huzen niet ongevraagd is geadviseerd over de (on)mogelijkheden van verzilvering van onbenutte toeslagrechten. Huzen had in 2017 bij de rechtbank Overijssel eerder tevergeefs veroordeling van MTH tot betaling van € 46.901,68 gevorderd, maar legde zich daar niet bij neer en stelde hoger beroep in.
Gecombineerde Opgaven
MTH verrichte sinds vele jaren financieel-administratieve werkzaamheden voor Huzen, de maatschap van een in 1940 geboren agrariër. De opdracht voor die werkzaamheden werd niet vastgelegd. Naast de jaarlijkse belastingaangiften en het opstellen van de jaarcijfers diende MTH namens Huzen ook jaarlijks de Gecombineerde Opgaven (GO) in bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO. Met de GO dient een agrarisch ondernemer opgave te doen van de hoeveelheid percelen die hij gebruikt en waarvoor hij ze gebruikt. Daarmee krijgt de overheid inzicht om (onder meer) mestbeleid te kunnen voeren. De GO kan door een agrarisch ondernemer ook worden gebruikt om landbouwsubsidies aan te vragen en verzoeken te doen tot verzilvering van toeslagrechten (vanaf 2015 betaalrechten genoemd).
Verkeerde opgave
In een brief van 30 november 2011 deelde de RVO aan Huzen mee dat bij controle was gebleken dat de omvang van de voor de uitbetaling van toeslagrechten in de GO 2011 opgegeven percelen afweek van de percelen waarop Huzen een uitbetalingsrecht zou mogen baseren. De RVO schreef dat de aard en omvang van de afwijking werd gezien als een opzettelijk foutieve opgave en dat zij daarom voornemens was Huzen daarvoor sancties op te leggen. Huzen werd daarop de gelegenheid geboden om op dit voornemen te reageren, waarvan de relatiebeheerder van MTH namens Huzen gebruik maakte.
De namens Huzen door de relatiebeheerder van MTH gegeven reactie:
“De teelt op de betreffende percelen betreft pootaardappelen. Achteraf is gebleken dat de betreffende teelt niet door de eigenaar verricht is maar door een derde. Per abuis zijn deze percelen door zowel de eigenaar als door genoemde derde opgegeven op de gecombineerde opgave. Bij de telefonische navraag door een medewerker van LNV is dit door de eigenaar gelijk aangegeven. De afwijking berust dus puur op een misverstand, van bewuste opzet is geen sprake.”
Deel opgave afgekeurd
De RVO besliste vervolgens dat van de aangevraagde verzilvering van 15,63 hectare 9,65 hectare werd afgekeurd omdat het in 2011 bij derden in gebruik zijnde percelen betrof voor de teelt van pootaardappelen. De resterende aanvraag voor 5,98 hectare, corresponderend met een bedrag aan toeslagrechten van € 8.385,10 werd wel goedgekeurd. De RVO deelde echter mee dat het dat bedrag niet zou uitkeren omdat de als opzettelijk gekwalificeerde afwijking meer dan 50% was. Daarnaast werd besloten tot een verdere uitsluiting van € 13.531,13 voor de verzilvering van toeslagrechten over de drie opvolgende jaren.
Hoger beroep
Bij het Hof dient Huzen vier grieven in tegen het vonnis van de rechtbank. Grief I komt op tegen de door rechtbank tot uitgangspunt genomen norm waaraan het handelen van MTH moet worden getoetst. Met grief II stelt Huzen dat MTH de aangeleverde informatie op juistheid en/of volledigheid had moeten controleren en MTH dienaangaande een zorgplicht heeft geschonden. Grief III komt er in de kern op neer dat de adviserende rol en de zorgplicht van MTH is miskend als het gaat om niet-benutte betaalrechten van Huzen. Grief IV keert zich tegen de veroordeling van Huzen in de proceskosten.
Aansprakelijkheid (gevolg)schade
De door Huzen gevorderde hoofdsom van € 46.901,68 is de som van vier bedragen, waaronder een post van € 13.531,13. Aan deze post heeft Huzen ten grondslag gelegd dat MTH heeft nagelaten hem te adviseren over de mogelijkheden om in de jaren 2012 tot en met 2014 te ontkomen aan de door RVO opgelegde sanctie van € 13.531,13 als gevolg van de onjuiste GO over 2011. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat MTH niet aansprakelijk is voor (gevolg)schade die voortvloeit uit het niet adviseren over mogelijkheden de schade van Huzen als gevolg van de onjuiste GO voor 2011 te beperken. In geen van de grieven of de daarop gegeven toelichting is een (voldoende duidelijk) bezwaar te lezen tegen dat oordeel van de rechtbank. Dit onderdeel van het debat van partijen ligt daardoor in hoger beroep niet meer voor. Dat Huzen in hoger beroep ook dit deel van zijn vordering tot vergoeding van zijn schade heeft gehandhaafd, kan dat niet anders maken, oordeelt het Hof.
Zorgvuldigheid accountant
Huzen heeft met grief I aangevoerd dat de door de rechtbank aangelegde maatstaf, te weten dat een beroepsbeoefenaar zoals in dit geval een accountant ten opzichte van zijn cliënt de zorgvuldigheid in acht moet nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht, onvoldoende precies is en dat daarbij betrokken moet worden dat het gaat om een accountant die zich profileert als klantadviseur en ‘agro adviseur’. De grief faalt omdat het miskent dat de rechtbank daarbij – terecht – tot uitgangspunt heeft genomen dat de omstandigheden van het geval bepalen of de accountant de in artikel 7:401 BW bedoelde zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. In dat verband kan onder meer relevant zijn met welke deskundigheid de beroepsbeoefenaar zich bij de opdrachtgever heeft neergezet, evenals andere aspecten, zoals bijvoorbeeld die genoemd door de rechtbank. Een afzonderlijke norm als bepleit, is daarmee niet aan de orde.
Controle op juistheid
Grief II keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het controleren op juistheid en/of volledigheid van de door Huzen in verband met het indienen van een GO aangeleverde gegevens niet tot de werkzaamheden van MTH behoorde en dat dit ook niet onder de zorgplicht van MTH is te brengen.
Van belang is hierbij dat MTH onweersproken heeft aangevoerd dat de relatiebeheerder van MTH steeds afging op wat Huzen over het gebruik vertelde en dat de relatiebeheerder niet beschikte over andere bronnen van informatie aan de hand waarvan door hem het eigen gebruik van Huzen kon worden vastgesteld. Tegen de achtergrond van het voorgaande valt naar het oordeel van het Hof niet in te zien dat de relatiebeheerder beter had moeten weten en uit de mededeling van Huzen dat dat jaar op 9,65 hectare aardappelen werden geteeld niet heeft mogen begrijpen dat het daarbij ging om eigen gebruik van Huzen.
Daar waar vervolgens de GO 2011 – ook naar stelling van Huzen – niet afweek van wat is besproken en door de relatiebeheerder is genoteerd, ingevuld en ingediend, valt niet in te zien dat de relatiebeheerder het ingevulde formulier over het gebruik van percelen voor de indiening nog eens had moeten laten controleren of verifiëren door Huzen, zoals Huzen aanvoert. Daar waar er geen afwijking is tussen het een en het ander, doet een controle of verificatie niet ter zake.
Dat in de GO over 2011 gebruik van percelen voor pootgoedaardappelen is opgegeven, maakt het voorgaande volgens het Hof niet anders. Huzen stelt wel dat het telen van pootaardappelen voor een kalvermester hoogst onwaarschijnlijk is, maar dat ziet er aan voorbij dat MTH – in de persoon van de relatiebeheerder – aan hem diensten leverde op financieel-administratief terrein. Huzen heeft in dit verband er wel op gewezen dat MTH zich (althans de relatiebeheerder) (inmiddels) afficheert als ‘agro-adviseur’, maar het gaat daarbij, zoals hij in randnummer 2 van zijn grieven uiteenzet, om specialistische kennis om landbouw-ondernemers van dienst te kunnen zijn op het gebied van accountancy, belastingadvies en dergelijke en dat betekent niet dat MTH (en/of de relatiebeheerder) dan inhoudelijke, materiële kennis moet hebben van de teelt van gewassen en/of landbouwkundig gebruik van percelen. Daarbij past verder de kanttekening dat Huzen over de jaren 2001 en 2002 in zijn aangiften inkomstenbelasting – waarbij MTH betrokken was – nog opbrengsten uit ‘aardappelen’ had verantwoord, zodat te minder reden is om van de relatiebeheerder (en MTH) te verwachten dat de mededeling van Huzen over het gebruik van zijn percelen in 2011 – al dan niet in combinatie met zijn leeftijd van toentertijd 70 jaar – reden was voor twijfel en voor nader onderzoek.
Nagelaten te adviseren
Met grief III voert Huzen aan dat MTH heeft nagelaten te adviseren over de in 2010 en 2011 onbenutte toeslagrechten en dat MTH haar zorgplicht tegenover Huzen heeft geschonden, in welk verband Huzen bedragen in hoofdsom van € 19.406,31 en € 5.578,52 heeft gevorderd.
Huzen heeft echter volgens het Hof onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat de werkzaamheden van MTH – in de persoon van de relatiebeheerder – dusdanig meer hebben omvat dan de overeengekomen boekhoudkundige werkzaamheden, dat van de relatiebeheerder – en dus van MTH – mocht worden verwacht dat hij Huzen ongevraagd over de verzilvering van toeslagrechten zou adviseren. De overeengekomen werkzaamheden hielden immers het opstellen van jaarcijfers en daarop indienen van aangiften inkomstenbelasting en het jaarlijks indienen van de GO in, terwijl niets concreets is gesteld over de grondslag waarop en de onderwerpen waarover de relatiebeheerder binnen die opdracht geacht werd Huzen te adviseren.
Daar waar geen adviesrelatie is overeengekomen en Huzen ook geen voor MTH geldende gedrags- of beroepsregel heeft aangewezen waaruit desondanks een (buitencontractuele) gehoudenheid ter zake zou volgen, valt volgens het Hof niet in te zien dat op de relatiebeheerder – en dus op MTH – met betrekking tot de (on)mogelijkheden van een verzilvering van onbenutte toeslagrechten een adviesverantwoordelijkheid zou rusten en de relatiebeheerder Huzen ongevraagd op een en ander had moeten wijzen. Het enkele feit dat de relatiebeheerder voor Huzen jaarlijks de GO indiende, op basis waarvan RVO tot uitbetaling van toeslagrechten kwam, ‘impliceert’ dit nog niet. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat MTH de relatiebeheerder op enig moment is gaan afficheren als ‘agro-adviseur’ en hij zich als zodanig is gaan profileren. Ook die omstandigheden houden in zichzelf nog niet in dat er een adviesrelatie tussen partijen bestond dan wel een adviesverantwoordelijkheid van MTH tegenover Huzen.
Het hof komt, gelet op het voorgaande, tot het oordeel dat MTH er geen verwijt van valt te maken dat Huzen niet ongevraagd is geadviseerd over de (on)mogelijkheden van verzilvering van onbenutte toeslagrechten. Daarmee valt ook het doek over grief III.
Met het falen van de grieven I tot en met III is er daardoor evenmin reden om iets af te doen aan de veroordeling in de proceskosten, waartegen Huzen met grief IV is opgekomen. Ook deze grief is vergeefs voorgesteld.
Geef een reactie