Een klein succesje voor Van Noort Gassler & Co in een al jarenlang slepende kwestie tussen het accountantskantoor en de voormalige exploitant van het door Van Noort Gassler overgenomen accountants- en administratiekantoor Adsebu B.V. De Hoge Raad oordeelt dat het gerechtshof Amsterdam blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting toen het Van Noort Gassler eerder in het ongelijk stelde.
Daarmee heeft het accountantskantoor (met vijf vestigingen in de Randstad) nog niet definitief het gelijk aan haar zijde; het hof moet zich nu opnieuw over de kwestie buigen. Daarbij staat de vraag centraal of Van Noort Gassler nog ruim een halve ton aan maandtermijnen in verband met de koop van Adsebu moet voldoen of dat het accountantskantoor terecht een beroep op verrekening deed.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2020:2005
Verkoop Adsebu
De exploitant van Adsebu verkocht in 2013 zijn cliëntenportefeuille en een bedrag aan overige omzet aan Van Noort Gassler. Ten behoeve van de exploitatie van de cliëntenportefeuille werd door Van Noort Gassler & Co een vennootschap opgericht, Adsebu B.V. (Adsebu-nieuw). Het accountantskantoor diende op grond van de overeenkomst de koopprijs aan de voormalige exploitant van Adsebu in zestig maandtermijnen te betalen, te beginnen op 31 januari 2014. Vanaf januari 2015 betaalde Van Noort Gassler echter geen maandtermijnen meer.
Voormalige dga boekt bedragen over
De voormalige dga van Adsebu ging door als vestigingsmanager van Adsebu-nieuw. In die hoedanigheid verrichtte hij in 2014 en 2015 verschillende betalingen vanaf de bankrekening van Adsebu-nieuw aan het oude Adesbu, de vennootschap waarmee hij het accountantskantoor aan Van Noort Gassler had verkocht. Daar ging zijn nieuwe werkgever echter niet mee akkoord. Adsebu-nieuw stelde bij dagvaarding van 30 augustus 2016 een vordering tegen de voormalige Adesbu-eploitant in op grond van onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling. Adsebu-nieuw legt aan die vordering ten grondslag dat hij zonder titel en zonder instemming van Adsebu-nieuw diverse bedragen had overgeboekt van de bankrekeningen van Adsebu-nieuw naar het oude Adsebu.
Verrekening vordering
De kwestie komt vervolgens verschillende keren in de rechtszaal aan de orde. Het Hof oordeelde dat Van Noort Gassler de openstaande betalingstermijnen moest voldoen omdat het geen bevoegdheid tot verrekening had. De Hoge Raad buigt zich uiteindelijk over de vordering van Adsebu-oud tot veroordeling van Van Noort Gassler tot betaling van de maandtermijnen vanaf januari 2015 tot en met december 2018. Adsebu-oud legt aan de vordering ten grondslag dat Van Noort Gassler haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst dient na te komen. Van Noort Gassler voerde aan dat de vordering van Adsebu-oud is tenietgegaan door verrekening met de door Adsebu-nieuw aan Van Noort Gassler gecedeerde vordering op Adsebu-oud. Daarnaast heeft Van Noort Gassler aangevoerd dat zij haar betalingsverplichtingen kan opschorten.
Hoge Raad: bevoegdheid tot verrekening?
Van Noort Gassler voert bij de Hoge Raad aan dat bij die afweging uitgegaan is van een onjuiste rechtsopvatting en krijgt daarin gelijk:
Bij de beoordeling van een beroep op verrekening als bedoeld in art. 6:127 BW, gaat het erom of de schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening zoals bedoeld in art. 6:127 lid 2 BW heeft op het moment dat hij aan de schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent. Indien dat op dat moment het geval is, gaan op grond van art. 6:127 lid 1 BW beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet en werkt de verrekening op grond van art. 6:129 lid 1 BW terug tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan.
Op grond van art. 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep van de schuldenaar op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
Indien in een procedure bij wijze van verweer een beroep wordt gedaan op verrekening en de rechter dat verweer verwerpt met toepassing van art. 6:136 BW, komt die rechter aan een verdere beoordeling van de bevoegdheid van de schuldenaar tot verrekening als bedoeld in art. 6:127 lid 2 BW niet toe.
Indien de schuldenaar vervolgens in hoger beroep opkomt tegen de verwerping van zijn verrekeningsverweer op de voet van art. 6:136 BW, moet de rechter in hoger beroep, indien hij voor toepassing van art. 6:136 BW geen aanleiding ziet, alsnog beoordelen of de schuldenaar tot verrekening bevoegd was op het moment dat deze de verrekeningsverklaring uitbracht, overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen.
Het hof heeft het beroep op verrekening door Van Noort Gassler verworpen. Het heeft daarbij geen oordeel gegeven over de toepassing van art. 6:136 BW, maar uitsluitend beoordeeld of Van Noort Gassler de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in art. 6:127 lid 2 BW heeft. Het hof heeft daartoe geoordeeld dat de vraag of Van Noort Gassler beschikt over de bevoegdheid tot verrekening moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die voorlagen op het moment dat het hof arrest wees. Vervolgens heeft het hof op grond van feiten en omstandigheden die dateren van na het moment waarop Van Noort Gassler in eerste aanleg heeft verklaard tot verrekening over te gaan – namelijk de akte van cessie van 15 augustus 2016 en het oordeel van de rechtbank over het beroep van Van Noort Gassler op verrekening – geoordeeld dat Van Noort Gassler niet (langer) beschikt over de bevoegdheid tot verrekening. Daarbij heeft het hof geoordeeld dat de verwerping door de rechtbank van het door Van Noort Gassler gedane beroep op verrekening, de werking aan de verrekeningsverklaring van Van Noort Gassler heeft ontnomen.
Onjuiste rechtsopvatting
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het hof hiermee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, oordeelt de Hoge Raad. Het heeft immers in het midden gelaten of de grieven slagen tegen het op de voet van art. 6:136 BW passeren van het verrekeningsverweer door de rechtbank, zodat de mogelijkheid is opengebleven dat de verrekeningsverklaring van Van Noort Gassler haar werking heeft gehad, in welk geval de door het hof genoemde latere gebeurtenissen daaraan niet meer konden afdoen.
Dit betekent dat de klachten slagen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 april 2019 en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.
Geef een reactie