De rechtbank Den Haag heeft weinig heel gelaten van het met behulp van EY gevoerde verweer waar de echtgenote van een ondernemer met een administratie- en belastingkantoor mee kwam tegen terugvordering van bijna €60.000 aan WAZO-uitkering. Een belastingadviseur van EY had in een memo gesteld dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking van de vrouw bij het inmiddels niet meer bestaande administratie- en belastingkantoor, op basis waarvan ze recht zou hebben op de uitkering. De rechter oordeelt echter dat wettig en overtuigend is bewezen dat er opzettelijk gebruik is gemaakt van vervalste stukken en dat het om een gefingeerd dienstverband ging. Daarbij wordt onder meer overwogen dat de belastingadviseur van EY de verklaringen van de ondernemer over de verschillende werkzaamheden van zijn echtgenote niet heeft geverifieerd.
Uitspraak: ECLI:NL:RBDHA:2021:2780
De vrouw kreeg over de periodes van 1 juli 2013 tot en met 30 oktober 2013, 12 februari 2016 tot en met 15 juni 2016 en 17 april 2017 tot en met 14 augustus 2017 een WAZO-uitkering. De uitkeringen zijn aangevraagd door het inmiddels niet meer bestaande administratie- en belastingkantoor, dat was gevestigd op het toenmalige woonadres van de vrouw. De aanvragen zijn ingevuld door haar echtgenoot.
Fraudeonderzoek
Naar aanleiding van een interne melding op 24 april 2017 startte het UWV een onderzoek naar de rechtmatigheid van de ontvangen WAZO-uitkeringen. De resultaten van het fraudeonderzoek zijn neergelegd in een rapport van M. de Louw (De Louw) van 9 november 2017. De Louw concludeert in dit rapport dat in geen van de drie dienstverbanden voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de vrouw en het administratie- en belastingkantoor. Ze was daarom niet verzekerd voor de ZW en had dus geen recht op een WAZO-uitkering. Bij besluiten van 6 december 2017 vorderde het UWV de WAZO-uitkeringen terug. Voor de periode 1 juli 2013 tot en met 30 oktober 2013 was dit een bedrag van € 17.048,52, voor de periode van 12 februari 2016 tot en met 15 juni 2016 een bedrag van € 21.348,52 en voor de periode van 17 april 2017 tot en met 14 augustus 2017 een bedrag van € 21.027,22.
Privaatrechtelijke dienstbetrekking
De rechtbank Den Haag ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het UWV de vrouw terecht niet verzekerd heeft geacht voor de ZW omdat ze niet tot het administratie- en belastingkantoor in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond. De rechter komt tot het oordeel dat het UWV op grond van de onderzoeksresultaten – in samenhang bezien – aannemelijk heeft gemaakt dat tussen de vrouw en het administratie- en belastingkantoor geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Vastgesteld wordt dat tot drie keer toe in het zicht van een periode van bevallingsverlof een arbeidsovereenkomst is gesloten tussen haar en (de eenmanszaak van) haar partner. De arbeidsovereenkomst eindigde in 2013 en 2016 kort na het einde van het bevallingsverlof. Alle keren is een relatief hoog salaris overeengekomen, ook in verhouding tot de omzet van het bedrijf, terwijl de opleiding van de vrouw niet in lijn is met de functies die zij zou hebben uitgevoerd. Tijdens haar verlof is geen vervanging geregeld.
Geen loon
Met het UWV is de rechtbank van oordeel dat het niet aannemelijk is dat sprake was van loon. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de salarisspecificaties en loonaangiften over 2013 en 2016 – op januari en februari 2016 na – ontbraken en ten tijde van het fraudeonderzoek alsnog zijn opgemaakt. De salarisspecificaties bevatten bovendien onjuistheden. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verschillende (veelal kleine) bedragen die in 2013 naar de vrouw zijn overgemaakt en de bedragen die in 2016 met vaste lasten zouden zijn verrekend, als salaris zijn aan te merken. De bedragen die in 2017 (kort na een telefonisch gesprek met een medewerker van het UWV) zijn overgemaakt naar de vrouw, zijn direct daarna overgeboekt naar de persoonlijke rekening van haar echtgenoot.
Verrichten arbeid niet aannemelijk
Verder acht de rechtbank het op grond van de gegevens die aan het fraudeonderzoek ten grondslag liggen, onvoldoende aannemelijk dat de vrouw in de betreffende perioden persoonlijke arbeid heeft verricht. Over de verrichte werkzaamheden is slechts verklaard, maar er is geen verifieerbare administratie overgelegd of op andere wijze onderbouwd dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Uit de enkele boekingsverslagen van een klant uit 2016 blijkt niet dat dit werk door de vrouw is verricht. Bovendien ziet een deel van deze boekingen op een periode die is gelegen buiten het gestelde dienstverband van de vrouw.
Strafrechtelijk veroordeeld voor opzettelijk gebruikmaken van vervalste stukken
Tot slot overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van de vrouw ter zitting desgevraagd heeft medegedeeld dat ze strafrechtelijk veroordeeld is door het gerechtshof voor het opzettelijk gebruik maken van vervalste stukken, te weten de arbeidsovereenkomst uit 2016 en de loonstroken van januari en februari 2016. Nu wettig en overtuigend bewezen is dat dit vervalste stukken betreft en dat de vrouw hier opzettelijk gebruik van gemaakt heeft, is de aannemelijkheid hiervan een gegeven. Dit draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan de aannemelijkheid dat er in 2016 sprake was van een gefingeerd dienstverband. Voorts draagt dit naar het oordeel van de rechtbank bij aan de aannemelijkheid dat sprake was van een gefingeerd dienstverband in 2013 en 2017, nu sprake was van vergelijkbare situaties. Bovendien kan de stelling van de vrouw dat zij en haar echtgenoot steeds naar waarheid hebben verklaard, gelet op de strafrechtelijke veroordeling geen stand houden.
Onvoldoende tegenbewijs
De vraag die vervolgens voorligt, is of er van de zijde van de vrouw – kortweg – voldoende tegenbewijs is geleverd om de onjuistheid van het standpunt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband aannemelijk te maken. De vrouw heeft hiertoe verwezen naar de arbeidsovereenkomsten, de in beroep ingebrachte boekingsverslagen, het Excel-bestand met een overzicht van de salarisbetalingen, de bankafschriften en de aangifte omzetbelasting van 2016. De rechtbank is – onder verwijzing naar hetgeen hiervoor over deze stukken is overwogen – van oordeel dat de vrouw er hiermee niet in geslaagd is om door middel van objectieve en verifieerbare gegevens de conclusie van het UWV te ontkrachten.
Memo EY
Het memo van de belastingadviseur van EY leidt evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt daartoe dat de belastingadviseur de verklaringen van de echtgenoot over de verschillende werkzaamheden van eiseres niet heeft geverifieerd. De verklaringen over de salarisspecificaties en loonbetalingen acht de belastingadviseur van EY plausibel, maar dit is niet nader onderbouwd. De inhoud van de verklaringen is ook niet nader gespecificeerd. Bovendien kan, gelet op de strafrechtelijke veroordeling, de verklaring van de echtgenoot – die door de belastingadviseur van eminent belang wordt geacht – niet als betrouwbaar worden aangemerkt. Het memo van de belastingadviseur van EY maakte volgens het UWV ook deel uit van het dossier in de strafzaak en heeft niet in de weg gestaan aan een strafrechtelijke veroordeling. Het voorgaande betekent dat ook deze beroepsgrond wordt verworpen.
Al met al oordeelt de rechter dat het UWV het terecht niet aannemelijk heeft geacht dat sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen de vrouw en het administratie- en belastingkantoor in 2013, 2016 en 2017. Dat betekent dat het UWV met juistheid heeft geconcludeerd dat de vrouw niet verzekerd was voor de ZW. Het UWV was daarmee gehouden het recht op de WAZO-uitkering over deze jaren te herzien.
Geef een reactie