Als adviseur van enkele coffeeshops zonder degelijke verklaring €5 miljoen op je bankrekening ontvangen. Voor de rechtbank Amsterdam is dat, in combinatie met een aantal contante stortingen van zeer hoge bedragen in grote coupures, voldoende om ING toe te staan de bankrelatie met de adviseur te beëindigen. Dat heeft de Amsterdamse voorzieningenrechter bepaald in een kort geding dat de adviseur tegen de bank had aangespannen.
De adviseur had vanaf eind 1984 zelf een coffeeshop en bankiert sinds 1996 bij ING. Later kwam er nog een tweede coffeeshop bij, maar in 2007 en 2009 verkocht hij al zijn aandelen in de beide ondernemingen. In de periode van 1 tot en met 29 augustus 2011 nam de voormalige coffeeshophouder in totaal een bedrag van € 749.998,- aan contanten op van de zakelijke rekening van zijn persoonlijke holding. ING stelde daar vragen over en vroeg stukken op, maar de bank vond dat daarop een onvoldoende duidelijk antwoord kwam.
In een managementadviesovereenkomst kwam de man vervolgens op 9 januari 2015 met zijn opvolger overeen dat hij als managementadviseur van diens bedrijf een fee van € 11.000,- per maand zou ontvangen. Van 4 tot en met 18 december 2019 stortte de voormalige coffeeshophouder in totaal een bedrag van € 398.500,- in coupures van € 500,- op de rekening van zijn persoonlijke holding.
ING verzocht de ondernemer om nadere informatie over de bedrijfsactiviteiten van de holding, de herkomst van de gestorte bedragen en de vraag welke tegenprestatie ten grondslag ligt aan de transacties met het bedrijf van de opvolger, van wie de inkomsten voor het grootste deel afkomstig zijn. Ook daar kwam naar de smaak van de bank onvoldoende antwoord op, waarna ING de bankrelatie met de persoonlijke holding van de voormalige coffeeshophouder opzegde. Die spande daarop met zijn holding het kort geding aan, aangezien hij ook bij SNS, Rabobank en ABN AMRO geen rekening geopend kreeg. Daarin vorderde hij van ING om de bankrelatie voort te zetten.
Kort geding: tegenprestatie niet helder
De voorzieningenrechter spreekt bij de beoordeling van het geschil uit dat vaststaat dat de holding in de afgelopen vier jaar een bedrag van in totaal ongeveer € 5 miljoen heeft ontvangen van de coffeeshophouder. De adviseur heeft daarvoor geen toereikende verklaring gegeven. Naar aanleiding van de door ING gestelde vragen heeft hij aanvankelijk de managementadviesovereenkomst toegezonden, waarin een fee van € 11.000,- per maand is overeengekomen. De daadwerkelijk betaalde bedragen zijn vele malen hoger. Een verwijzing naar die overeenkomst overtuigt de rechtbank niet. De vergoedingen zijn buitensporig hoog, terwijl de omschrijving van de daadwerkelijk verrichte activiteiten blijven hangen in algemeenheden en verder, afgezien van verklaringen van de betrokken ondernemers zelf, niet met enig document zijn onderbouwd. Ook als het zo is, wat de adviseur stelt, dat de winst van de coffeeshops dankzij zijn inspanningen enorm is toegenomen, blijft de vraag naar de daadwerkelijke tegenprestatie overeind en het vermoeden dat er wellicht andere zaken of diensten worden geleverd, gerechtvaardigd. Inmiddels stelt de adviseur dat afgesproken zou zijn dat hij bij goed presteren 45% van de behaalde winst zou ontvangen, maar dat laat het voorgaande onverlet. Daar komt bij dat hij dat niet eerder heeft vermeld in antwoord op de keer op keer door ING gestelde vragen. In dat opzicht heeft de adviseur in de loop der tijd weinig openheid van zaken gegeven.
Contante stortingen
Ook de contante stortingen van zeer hoge bedragen in grote coupures roepen, met name in combinatie met het voorgaande, de nodige vragen op. De verklaring van de adviseur dat het om dezelfde biljetten gaat als die zij in augustus 2011 had opgenomen – en die hij al die tijd thuis zou hebben bewaard onder zijn badkuip om deze veilig te stellen in verband met de bankencrisis – en dat hij deze eind 2019 (deels) moest (terug)storten om een dividendbetaling te doen en daarover de belasting te kunnen afdragen, ligt minst genomen niet erg voor de hand. De vraag is gerechtvaardigd of met de in augustus 2011 opgenomen bedragen in de tussentijd niets anders is gebeurd. Bovendien is het besluit om dividend uit te keren genomen door de adviseur zelf en is hij ook degene aan wie dat wordt uitgekeerd, nu hij de enige aandeelhouder is van de persoonlijke holding.
Te weinig openheid, cliëntenonderzoek daardoor niet afgerond
Het voorgaande brengt mee dat ING zich in de gegeven omstandigheden terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de adviseur onvoldoende openheid van zaken heeft betracht en onvoldoende opheldering heeft gegeven over eerdergenoemde kwesties, die overduidelijk risicofactoren kunnen worden genoemd, waardoor ING het cliëntenonderzoek niet afdoende heeft kunnen afronden, althans heeft kunnen concluderen dat dit onderzoek niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid. Dat de strafrechtelijke vervolgingen in het verleden niet tot enige strafoplegging van de adviseur hebben geleid en dat ING kennelijk de bancaire relatie met diens opvolger (vooralsnog) niet heeft beëindigd, maken dat niet anders. Niet vereist is dat ING concrete bewijzen voor witwaspraktijken levert en ING zal elke cliënt apart onderzoeken en beoordelen.
Ingrijpende beslissing
Uiteraard is de beëindiging van de bancaire relatie met de persoonlijke holding van de adviseur voor haar bedrijfsvoering een ingrijpende beslissing, ook omdat zij tot dusver bij andere grote banken nul op het rekest heeft gekregen bij haar pogingen om een nieuwe zakelijke bankrekening te openen. Daar staat tegenover dat het bedrijf een persoonlijke holding is met slechts één medewerker (de adviseur), waarin alleen advieswerkzaamheden en mogelijk beleggingsactiviteiten worden verricht, wat de verstrekkendheid van de gevolgen enigszins relativeert. Dit betekent dat de belangen van de persoonlijke holding van de adviseur onvoldoende zwaarwegend zijn om de gerechtvaardigde belangen van ING bij beëindiging van de relatie opzij te zetten.
Dit alles in aanmerking genomen, is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat de ING door het opzeggen van de relatie heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht en/of dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook is onvoldoende aannemelijk dat ING in een eventuele bodemprocedure zal worden verplicht om een nieuwe relatie met de adviseur aan te gaan, ook als het zou gaan om het verstrekken van een bankrekening zonder de mogelijkheid tot verpakt/contant (af)storten.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vorderingen van de adviseur worden afgewezen.
Geef een reactie