
Drie economen stellen in de Review of Accounting Studies dat bedrijfsfraude veel vaker voorkomt dan we denken. Slechts één derde zou ontdekt worden. Marcel Pheijffer schrijft in zijn FD-column dat het vaak niet de controlerend accountant is die de fraude aan het licht brengt.
De economen Alexander Dyck, Adair Morse en Luigi Zingales maken in een nieuwe publicatie voor het vakblad Review of Accounting Studies een raming van de werkelijke omvang van fraude in het bedrijfsleven. Ze deden dit door te kijken naar wat er gebeurde bij de voormalige klanten van Arthur Andersen, het accountantskantoor dat in 2001 omviel als gevolg van het enorme boekhoudschandaal bij de Amerikaanse energiereus Enron.
Arthur Andersen
Alle oude klanten van Arthur Andersen moesten op zoek naar een nieuwe accountant. Die nieuwe accountant had er gezien de situatie alle belang bij om bij die nieuwe klanten streng te speuren naar fraude. Op basis van de fraudegevallen die toen boven water kwamen, concluderen Dijck en co dat in normale tijden slechts een derde van de bedrijfsfraudes wordt ontdekt. En dat niet alleen: de economen schatten in dat 40 procent van de beursgenoteerde bedrijven boekhoudregels overtreedt. ‘Mensen snappen niet hoe wijdverbreid het probleem van bedrijfsfraude is,’ schrijft Dyck. Hoewel er de laatste tijd een aantal grote schandalen zijn (onder meer rond crypobedrijf FTX) is het vóórkomen van fraude redelijk constant, denkt de econoom.
Een muis is geen olifant
Kritiek op het onderzoek komt van onder meer Joseph Grundfest, hoogleraar recht aan Stanford University. Hij stelt dat voorvallen die de onderzoekers frauduleus noemen in sommige gevallen geen fraude waren maar simpelweg fouten of meningsverschillen over de boekhoudkundige behandeling. ‘Al deze gebeurtenissen “fraude” noemen is hetzelfde als een muis “losjes” een olifant noemen omwille van de “eenvoud” en vervolgens de te ruime categorisering rationaliseren met het argument dat het allebei zoogdieren zijn. Net zoals muizen geen olifanten zijn, zijn vermeende fraudes geen fraudes, en zijn meningsverschillen ook geen fraudes.’
Toeval
Ook Marcel Pheijffer schrijft in zijn FD-column over fraude. Hoewel accountants nuttig werk doen, is de controlerend accountant nooit een hoogvlieger geweest als het gaat om het ontdekken ervan, aldus de hoogleraar. Pheijffer stelt dat de controlestandaarden ‘volstrekt helder’ over de rol van de accountant rondom fraude. Maar uit onderzoeksdata blijkt dat controlerend accountants maar zelden de ontdekker van fraude zijn. Uit een recent rapport van de Association of Certified Fraud Examiners (ACFE) over met name werknemersfraude blijkt dat 42 procent van zulke fraudes aan het licht komen door tips, gevolgd door interne controle (16 procent). De controlerend accountant komt pas op de achtste plaats, met vier procent. ‘Zelfs ontdekking door toeval scoort met vijf procent nog beter’, aldus Pheijffer, die spreekt van ‘weinig opwekkende cijfers als het gaat om de effectiviteit van accountantscontrole’.
Faciliteren
Ook bij de grote nationale en internationale fraudezaken, zoals Ahold, Steinhoff, Vestia, Enron en Wirecard, vervulde de accountant geen heldenrol, meent Pheijffer, ‘alhoewel zij daar zelf weleens anders over denken’. Hij weet uit eigen ervaring dat de informatie van klokkenluiders, kroongetuigen, onderzoeksjournalisten, spijtoptanten en tipgevers meestal waardevoller bleek dan het werk van accountants. Accountantsdossiers bevatten meer dan eens concrete informatie over en aanwijzingen van fraude, maar ‘accountants zagen die niet of wilden die niet zien, en faciliteerden daarmee frauduleus handelen’.
Bron: New York Times / Volkskrant / FD
Geef een reactie