
Een AA verzorgde de btw-aangiften en de aangiften IB met de daarbij behorende winstbijlage voor twee echtgenoten. De man voert een fysiotherapiepraktijk, zijn vrouw was werkzaam als zzp’er.
De echtgenoten laten in januari 2022 aan de accountant weten dat zij afscheid van hem gaan nemen en dat de AA alleen nog werkzaamheden met betrekking tot het vierde kwartaal van 2021 hoeft uit te voeren. Dat laatste doet hij ook. De twee echtgenoten verzoeken de AA op 28 maart 2022 om alle stukken en alle codes die nodig zijn voor de aangifte naar hun nieuwe boekhouder te sturen. De AA verzoekt de klant op 31 maart 2022 om wat specifieker te zijn en wijst hen erop dat alle stukken en codes die voor de aangiften nodig zijn al in hun bezit zijn.
De nieuwe boekouder van de twee echtgenoten stuurt de AA op 1 april 2022 een bericht waarin hij om een aantal stukken verzoekt. Daarna stuurt hij ook nog twee herinningsmails, omdat hij de stukken niet had ontvangen.
Tuchtklacht
De twee echtgenoten spannen daarop een tuchtzaak aan tegen hun oude accountant. Bij de Accountantskamer verwijten ze de AA dat hij de aangiften IB 2021 niet heeft verzorgd en ingediend bij de Belastingdienst, dat hij hun dossier niet heeft overgedragen aan hun nieuwe boekhouder en dat hij niet heeft gereageerd op vragen en verzoeken.
Oordeel Accountantskamer
De Accountantskamer ziet echter geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid en verklaart de klacht ongegrond. De klagers hebben in hun opzegging duidelijk te kennen gegeven dat de AA alleen nog het vierde kwartaal van 2021 hoefde te verzorgen, wat hij ook heeft gedaan. Daarom kan hem niet worden verweten dat hij geen werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de aangiften IB 2021. Daarnaast hadden de echtgenoten via het online boekhoudprogramma zelf toegang tot hun dossier en heeft de AA in september 2022 alsnog een back-up van dit dossier naar de klagers laten sturen.
Niet reageren op vragen en verzoeken
De Accountantskamer is van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de AA onvoldoende reactie heeft gegeven op de vragen van de klagers. De accountant heeft immers binnen enkele dagen gereageerd op de e-mailberichten van de echtgenoten van 20 januari 2022 en 28 maart 2022. Dat de AA zelf klagers niet heeft teruggebeld naar aanleiding van hun telefonisch gestelde vragen, leidt niet tot een ander oordeel. De AA heeft ten aanzien daarvan onweersproken gesteld dat de klagers steeds te woord zijn gestaan door zijn assistent. Uit de stellingen van klagers kan niet worden afgeleid dat het noodzakelijk was dat de AA deze vragen persoonlijk zou beantwoorden.
Met betrekking tot het verwijt dat de accountant niet heeft gereageerd op de verzoeken van de nieuwe boekhouder om stukken aan hem toe te sturen, wordt het volgende overwogen. De AA heeft op de zitting verklaard dat hij niet schriftelijk op die e-mails heeft gereageerd omdat hij, naar hij zich meende te herinneren in mei 2022, telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van het kantoor van de nieuwe boekhouder. Volgens de AA heeft hij tijdens dit gesprek uitgelegd dat klagers hun dossier zelf kunnen downloaden en dat hij geen werkzaamheden voor klagers heeft verricht of zou verrichten met betrekking tot de aangiften IB 2021. De AA heeft daarna niet meer gereageerd op de herinneringsberichten, omdat er al telefonisch contact was geweest. Klagers hebben op de zitting bestreden dat er telefonisch contact is geweest tussen de accountant en het kantoor van hun nieuwe boekhouder. Hun boekhouder heeft daarover niets tegen hen gezegd en volgens klagers had hij dat wel gedaan als er telefonisch contact was geweest.
De Accountantskamer overweegt dat zij niet kan vaststellen of de AA wel of niet telefonisch contact heeft gehad met het kantoor van de nieuwe boekhouder van klagers. De discussie hierover is alleen ter zitting gevoerd, waarbij de verklaringen van partijen tegengesteld zijn. Omdat deze feiten niet kunnen worden vastgesteld, kan ook niet worden vastgesteld dat de AA tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Uit het voorgaande volgt dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Uitspraak: 22-1302 AA
Geef een reactie