Na een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat een stichting geen goed beleidsplan heeft en niet voldoet aan de publicatieplicht van de jaarcijfers en wil hij de ANBI-status intrekken. De stichting beweert dat het boekenonderzoek is ingesteld vanwege haar islamitische achtergrond en dat de inspecteur misbruik maakt van zijn controlebevoegdheden.
Een stichting heeft als ‘As-Soennah-moskee’ sinds 1 januari 2008 de ANBI-status.
In 2016 besluit een inspecteur van de belastingdienst om een derdenonderzoek in te stellen om te controleren of de contante giften aan de stichting die een belastingplichtige in de jaren 2006 tot en met 2014 in zijn aangiften inkomstenbelasting heeft afgetrokken, voorkomen in de administratie van de stichting.
De stichting stelt dat het boekenonderzoek uitsluitend is ingegeven door haar islamitische achtergrond, dat de inspecteur met het instellen van het derdenonderzoek misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden en dat sprake is van discriminatie.
De stichting vindt ook dat haar ten onrechte geen tijd is gegund om op het controlerapport en op het voornemen de ANBI-status in te trekken te reageren. En dat zij zowel aan de kwalitatieve als aan de kwantitatieve toets voor de ANBI-status voldoet.
De inspecteur beweert vervolgens dat het boekenonderzoek uitsluitend is ingesteld op basis van de bevindingen bij het derdenonderzoek en van vooringenomenheid of misbruik van bevoegdheden is volgens hem geen sprake.
Gebreken in de administratie
Uit het boekenonderzoek blijkt volgens de inspecteur dat de stichting niet voldoet aan de zogenoemde anti-oppoteis, geen actueel beleidsplan heeft dat voldoet aan de voorwaarden van artikel 1a, eerste lid, letter f, UR, niet heeft voldaan aan de publicatieplicht en dat de administratie van de stichting gebreken vertoont.
Die gebreken in de administratie zijn volgens de inspecteur zodanig dat de kwantitatieve toets niet kan worden aangelegd. De stichting heeft ook overigens volgens de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat aan de kwantitatieve toets wordt voldaan, zodat de ANBI-status terecht is ingetrokken.
Rechtbank Den Haag stelt dat de inspecteur zonder meer bevoegd is om in verband met een giftenaftrek in een aangifte inkomstenbelasting een derdenonderzoek in te stellen bij de organisatie waaraan die giften zouden zijn gedaan.
Hierbij kan niet worden uitgesloten dat het feit dat het om giften aan een islamitische organisatie gaat, in casu een rol heeft gespeeld bij de beslissing de desbetreffende aangiften inkomstenbelasting nader te onderzoeken.
Geen misbruik bevoegdheden
Dat de grond voor het instellen van het derdenonderzoek om die reden wellicht als onzuiver zou kunnen worden beschouwd, betekent echter niet dat de inspecteur met het instellen van dat derdenonderzoek ten aanzien van de stichting misbruik maakt van zijn bevoegdheden.
Uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat bij de belastingdienst sprake was van een verhoogde belangstelling voor giften aan moskeeën en andere islamitische instellingen en dat dergelijke instellingen op zichzelf reeds als frauderisico worden gezien, zo stelt de rechtbank.
Hoewel dat op zichzelf niet betekent dat de inspecteur in dit geval daadwerkelijk het discriminatieverbod heeft overtreden, kan niet worden uitgesloten dat het feit dat het hier een islamitische stichting betreft (mede) reden is geweest om bij de stichting het boekenonderzoek in te stellen.
De slotsom van de rechtbank is dat de inspecteur onvoldoende heeft aangedragen om te kunnen concluderen dat, anders dan de stichting gemotiveerd heeft gesteld, de islamitische achtergrond van de stichting geen rol heeft gespeeld bij de risicoselectie.
Beleidsplan voldoet niet
De rechtbank stelt dat de inspecteur aangaande het beleidsplan van de stichting terecht heeft geconstateerd dat dit plan niet voldoet omdat het geen informatie bevat over de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan.
Weliswaar staat voorafgaand aan de tekst van het beleidsplan onder het kopje “vermogen” vermeld waaruit de stichting haar inkomsten verwacht te verkrijgen en waaraan ze die inkomsten verwacht te besteden, maar dat zegt op zichzelf niets over wijze van werving van inkomsten en van het beheer van het vermogen.
Herstelmogelijkheid
Uit de parlementaire geschiedenis, zo vervolgt de rechtbank, blijkt echter dat indien niet wordt voldaan aan de formele eisen voor het zijn van ANBI, de ANBI-status niet direct wordt ingetrokken maar eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden.
Doordat de inspecteur pas in een brief van 1 juni 2018 meegedeeld heeft dat hij en waarom hij van plan is de ANBI-status per 13 juni 2018 in te trekken vindt de rechtbank dat zonder duidelijke reden de herstelmogelijkheid niet is geboden.
De rechtbank kan echter niet voorbijgaan aan de bevindingen van het derdenonderzoek. Daaruit blijkt onder meer dat het kassaldo in de betreffende jaren hoog is geweest zonder duidelijke reden, er een flink onverklaarbaar kasverschil zit, en de meeste donaties niet traceerbaar zijn en anoniem verantwoord zijn in de kas.
Zonder rekening te houden met deze bevindingen volgt hier echter niet zonder meer uit dat de stichting niet voldoet aan de kwantitatieve eis. Dat op zich is dus ook onvoldoende grond om de ANBI-status in te trekken.
De conclusie van de rechtbank is dan ook dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de ANBI-status op goede gronden heeft ingetrokken, het beroep is daarom gegrond.
Vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase heeft de stichting recht op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500.
Geef een reactie