
Door fouten van de accountant zouden twee geldverstrekkers voor twee ton het schip in zijn gegaan. De Accountantskamer boog zich over hun klacht en is niet mild voor de betrokken accountant.
Je investeert 300.000 euro in een bedrijf met de bedoeling dat je er aandelen voor terugkrijgt. Volgens een excelsheet van de accountant zou de rentabiliteitswaarde van de onderneming, afhankelijk van de rentabiliteitseis eigen vermogen en de rentabiliteitsfactor, € 1.623.239 en € 2.360.430 bedragen.
Drie maanden later krijg je de jaarrekening van desbetreffende firma toegestuurd. Hierin lees je dat het eigen vermogen 641 duizend euro negatief is. ‘Een onzekerheid van materieel belang op grond waarvan gerede twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteitsveronderstelling van de vennootschap’, zo schrijft de accountant in zijn verklaring. De gerede twijfel komt uit als de BV een jaar later failliet wordt verklaard. De geldverstrekkers krijgen slechts 85.000 euro terug. Ze gaan voor 215.000 euro het schip in.
Bovenstaande leidt tot een klacht bij de Accountantskamer. De twee geldverstrekkers verwijten de accountant dat de afgegeven waardeberekening (waarin de aandelen van de BV op gemiddeld € 2.000.000 zijn gewaardeerd) niet voldoen aan de daarvoor geldende gedragsregels. Daarnaast vinden ze de presentatie en opstelling in het jaarverslag van de BV, samengesteld door de accountant, onjuist.
For your eyes only
De Accountantskamer is van oordeel dat het opstellen van de waardeberekening in overeenstemming met Standaard 5500N had behoren te worden aanvaard, uitgevoerd en gerapporteerd. De accountant erkent dat Standaard 5500 van toepassing is, maar voerde als verdediging aan dat de waardeberekening alleen voor de directeur van de BV was bestemd en dat het niet de bedoeling was geweest dat de waardeberekening aan de twee geldverstrekkers zou worden doorgestuurd. De klagers brachten hier tegenin dat zijn van deze beperking op de hoogte hadden moeten worden gesteld. Ook had de accountant moeten vermelden dat de waardeberekening niet was uitgevoerd in het kader van een assurance-opdracht. Dat is te meer verwijtbaar omdat de accountant wist dat de BV al langere tijd op zoek was naar werkkapitaal. De accountant had daarom rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zijn berekening door de BV zou worden verstrekt aan derden.
Al te optimistisch
Dan de waardeberekening zelf. Het bedrijf ging uit van een verviervoudiging van de netto-omzet in twee jaar (van 2019 tot 2021) en een dito groei van het ‘Genormaliseerde bedrijfsresultaat’. In maart 2020, dus enkele maanden na de waardeberekening, wees de accountant in de samenstellingsverklaring op de onzekerheid met betrekking tot de continuïteit van de onderneming. Een jaar later, in maart 2021, was het faillissement van de onderneming onafwendbaar. De twee klagers bij de Accountantskamer stelden dat zij hun beslissing om geldleningen te verstrekken op de waardeberekening hebben gebaseerd. Ze verwijten de accountant dat de waardeberekening geen deugdelijke grondslag heeft en de accountant de prognose waarop de waardeberekening is gebaseerd niet met een voldoende professioneel-kritische blik heeft beschouwd.
Volgens de accountant was de prognose van het bedrijf, waarop hij zich baseerde, optimistisch maar wel verklaarbaar. Aan de berekening lagen getekende opdrachten ten grondslag. De grootste afnemer van de BV zou in de laatste maanden van 2019 nog producten afnemen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd waardoor de omzetprognose niet gerealiseerd werd, aldus de accountant. De tegenvallende resultaten werden pas zichtbaar bij het samenstellen van de jaarrekening 2019. Hij stelde niet te hebben geweten dat de BV onder toezicht van de afdeling bijzonder beheer van haar bank stond.
Bijzonder beheer
Uit emails leidt de Accountantskamer af dat de BV in 2019 onder de afdeling bijzonder beheer van de bank viel en ook dat de bank al langere tijd zorgen had over de financiële ontwikkelingen bij het bedrijf dat betalingsachterstanden had bij de bank. Dat wist de accountant omdat de mails van de bank in cc naar hem werden gestuurd. Hij moet zeker vanaf najaar 2019 hebben geweten van de problemen met de bank. In de waardeberekening had hij daarom de onzekerheid omtrent de continuïteit van de onderneming moeten betrekken en de prognoses van de BV zelf professioneel-kritisch moeten beschouwen. De accountant had de directeur aan de tand moeten voelen. Het probleem met de grootste afnemer eind 2019 moet bij de accountant bekend zijn geweest en had hij in zijn waardeberekening moeten meenemen.
Het tweede klachtonderdeel gaat over de jaarrekening 2019. Die zou een verkeerd beeld hebben gebleken, omdat daaruit bleek dat de schuld aan de bank ten opzichte van 31 december 2018 was afgenomen. In werkelijkheid was dat niet het geval. De betalingsachterstand bij de bank was namelijk verantwoord in de post Schulden aan leveranciers en handelskredieten. In de jaarrekening 2019 had echter onder de kortlopende schulden een post kortlopende schulden aan banken behoren te worden opgenomen. En waarom bevatte de conceptjaarrekening geen informatie over gerede twijfel aan de continuïteitsveronderstelling van [de BV? Waarom is die informatie pas opgenomen in de definitieve jaarrekening?
Langlopend als kortlopend
De Accountantskamer overweegt het volgende. De BV in kwestie kwalificeerde als kleine rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 2:396 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De onderneming kon hierdoor gebruikmaken van de vrijstellingen van de inrichtingsvereisten van de jaarrekening. Dit betekent dat zij op grond van lid 3 van dit artikel vrijgesteld was van de in artikel 2:375 lid 1 BW voorgeschreven specificatie van de schulden, waaronder de schulden aan banken. Van die vrijstelling heeft zij echter geen gebruik gemaakt, aangezien zij in de jaarrekening zowel onder de langlopende schulden als onder de kortlopende schulden een onderverdeling van de schulden heeft opgenomen in de – van toepassing zijnde – in artikel 2:375 lid 1 van het BW genoemde categorieën. Daarbij heeft de BV onder de post langlopende schulden de Schulden aan banken afzonderlijk opgenomen. De onderneming ‘had, nu zij ervoor had gekozen de langlopende schuld aan de bank als zodanig te presenteren, consistent moeten zijn en ook de kortlopende schuld aan de bank als zodanig behoren te vermelden’, aldus de Accountantskamer.
Dat heeft de BV niet gedaan. Deze kortlopende schuld is verwerkt in de post Schulden aan leveranciers en handelskredieten. Door deze wijze van presenteren is een misleidende voorstelling van zaken gegeven wat betreft de schuld aan de bank en is gesuggereerd dat die schuld ten opzichte van 31 december 2018 met € 245.821 is afgenomen. De balans geeft daarom geen getrouw en duidelijk beeld van de samenstelling van de passiefposten per 31 december 2019 (artikel 2:362 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). Op grond van Standaard 4410.32 en 4410.34 had betrokkene dit materiële aspect van de jaarrekening niet alleen onder de aandacht van de bestuurder van [BV1] moeten brengen – wat hij stelt te hebben gedaan – maar ook bij hem moeten aandringen op aanpassing van de jaarrekening. Dit heeft de accountant volgens zijn verklaring ter zitting nagelaten.
Maand doorgehaald
Daarmee heeft de accountant tegelijk ook het fundamentele beginsel van integriteit geschonden. Hij wist dat de presentatie in de jaarrekening wat betreft de schuld aan de bank niet juist was en dat derden die van de jaarrekening kennis namen daardoor een verkeerde voorstelling van de passiefposten in de balans zouden krijgen. Daarmee heeft de accountant niet eerlijk en oprecht gehandeld door niettemin een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening af te geven. ‘Betrokkene lijkt uit het oog te hebben verloren dat een accountant in de eerste plaats het algemeen belang moet dienen’, aldus het harde oordeel van de Accountantskamer. De bijbehorende maatregel is een tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand. Daarbij is in aanmerking genomen dat de accountant meerdere fundamentele beginselen heeft geschonden.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie