Een voormalig registeraccountant vindt dat een RA ten onrechte een positieve beoordelingsverklaring van een stichting heeft afgegeven, omdat door de stichting geen aangifte vennootschapsbelasting is gedaan.
Twee registeraccountants werken bij een accountants en belastingadvieskantoor. Een is één van de beleidsbepalers van het kantoor. De andere heeft bij de jaarrekening 2014 van een stichting, die in opdracht van de gemeente (sociaal-) culturele accommodaties beheert, een positieve beoordelingsverklaring afgegeven.
Een voormalig registeraccountant heeft op basis van informatie in de jaarrekening, kennis van de wetgeving en van de activiteiten van de stichting geconstateerd dat de stichting belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. Over de periode 2009 tot en met 2014 is geen vennootschapsbelasting afgedragen wat in strijd is met de belastingwetgeving.
De klacht
De voormalig RA is van mening dat de andere registeraccountants hebben gehandeld in strijd met het algemeen belang en met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. Hij vindt dat de RA die de positieve beoordelingsverklaring heeft afgegeven dit ten onrechte heeft gedaan, omdat door de stichting geen aangifte vennootschapsbelasting is gedaan. Tevens heeft hij over het hoofd heeft gezien dat de stichting belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, waardoor de forse belastingschuld van de stichting sinds de oprichting in 2009 niet in de jaarrekening is opgenomen. Daarnaast vindt hij dat deze accountant de onafhankelijke uitvoering van de beoordelingsopdracht onvoldoende heeft gewaarborgd, omdat hij de jaarrekening 2014 heeft samengesteld en beoordeeld. De voormalige RA vindt tevens dat de beleidsbepaler niet bereid was om de fout in de jaarrekening 2014 te (laten) herstellen.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer overweegt dat stichtingen alleen in bepaalde situaties belastingplichtig zijn. Niet in geschil is dat de beoordelingsverklaring bij de jaarrekening 2014 alleen dan terecht is afgegeven als de stichting niet belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting. Vaststelling van het al dan niet bestaan van deze belastingplicht door de beoordelend accountant is derhalve een wezenlijk element bij de beoordeling. De Accountantskamer stelt vast dat de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf in het verweerschrift de stelling van de voormalige RA dat de stichting een onderneming in de zin van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 drijft, niet heeft betwist. Op de zitting heeft hij desgevraagd uiteengezet dat de belastingplicht van de stichting is beoordeeld aan de hand van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de statuten van de stichting (waarin is bepaald dat een batig saldo toekomt aan de gemeente ), de subsidievoorwaarden van de gemeente en een subsidiebesluit dat is neergelegd in een ministeriële regeling uit 2005. De beleidsbepalende accountant heeft zijn overwegingen en de daarop gebaseerde beoordeling niet nader gepreciseerd. Daar komt bij dat blijkens de jaarrekening 2014 het batig saldo van de stichting onder aftrek van het in de bestemmingsreserve groot onderhoud opgenomen bedrag, wordt toegevoegd aan de overige reserves en dus aan het eigen vermogen van de stichting. Dat strookt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet met de bewering van de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf dat het bestaan van de verplichting tot het terugbetalen van een batig saldo in dit verband een relevant gegeven is. Aldus heeft de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf zijn standpunt dat de stichting niet belastingplichtig is, onvoldoende gemotiveerd. Het is de Accountantskamer ook opgevallen dat in de toelichting bij de jaarrekening 2014 een passage over de vennootschapsbelastingplicht ontbreekt. Niet gebleken is dat de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf, heeft aangedrongen op het opnemen van een dergelijke passage. De betreffende accountant heeft met een en ander doen blijken van een onvoldoende professioneel-kritische instelling. Dat levert op een schending van het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d. VGBA.
Volgens de voormalig registeraccountant was de beleidsbepalende accountant niet bereid actie te ondernemen om de door de voormalige accountant geconstateerde fout in de jaarrekening 2014 van te (laten) herstellen. De Accountantskamer overweegt dat het al dan niet inhoudelijk (doen) aanpassen van de jaarrekening 2014 van de stichting tot de verantwoordelijkheid van de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf, behoorde en niet tot die van de beleidsbepalende accountant, aangezien zijn collega een beoordelingsverklaring bij die jaarrekening had afgegeven. Dat wordt niet anders doordat de accountant zich heeft opgeworpen om de door de voormalig RA aan de beleidsbepaler gestelde vragen te beantwoorden, omdat dit niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van de beleidsbepalende accountant. Hij had zich op het standpunt mogen stellen dat het hem en zijn collega zonder toestemming van de stichting niet vrij stond om informatie te verschaffen over de belastingplicht van de stichting. De Accountantskamer acht het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de beleidsbepaler de voormalig accountant heeft verwezen naar de stichting om van die stichting uitsluitsel te verkrijgen over haar belastingplicht of om aan haar te verzoeken dat de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf toestemming te verlenen om aan de voormalige accountant de benodigde gegevens of inlichtingen te verstrekken.
Maatregel
De Accountantskamer legt de accountant die de beoordelingsverklaring afgaf de maatregel van waarschuwing op. De klacht tegen de beleidsbepalende RA verklaart de Accountantskamer ongegrond.
Procedurenummers 16/43 en 16/44 Wtra AK
Geef een reactie