Een goudsmid was bepaald niet blij met het deskundigenrapport dat een RA had opgesteld om de hoogte van een schadevergoeding te bepalen die aan haar zou worden uitgekeerd. Maar het langdurige eigen onderzoek dat ze vervolgens naar eigen zeggen deed naar de ondeugdelijkheid van het rapport zorgt er voor dat ze bakzeil haalt. De Accountantskamer oordeelt namelijk dat de tuchtklacht van de goudsmid tegen de RA niet-ontvankelijk is vanwege overschrijding van de driejaarstermijn.
Uitspraak: 18-698 RA
De goudsmid verrichtte reparatie- en andere werkzaamheden voor een juweliersbedrijf. Er ontstond een conflict tussen beiden, waarna een civiele procedure volgde. Op 16 november 2010 verklaarde het Gerechtshof Leeuwarden onder meer voor recht dat tussen partijen met ingang van 1 december 2006 een overeenkomst was gesloten voor de duur van een jaar voor het uitvoeren van reparatiewerkzaamheden. Het gerechtshof veroordeelde de juwelier om de schade te vergoeden aan de goudsmid die ze had geleden als gevolg van de ongerechtvaardigde ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst.
Aangifte fraude en valsheid in geschrifte
De goudsmid verzocht daarop de rechtbank Assen een voorlopig deskundigenbericht te bevelen en een deskundige te benoemen, waarop de RA door de rechtbank werd benoemd tot deskundige. Op 25 oktober 2013 bracht hij een deskundigenrapport uit, maar de goudsmid was daarover bepaald niet te spreken. De klachtencommissie van de NBA nam een deel van de klacht niet in behandeling omdat de goudsmid ondertussen ook aangifte had gedaan van fraude en valsheid in geschrifte door de RA. De klachtencommissie hanteert het beleid dat klachten die betrekking hebben op een gedraging waartegen aangifte van een strafbaar feit is gedaan, niet in behandeling worden genomen.
Klachten over rapport
Bij de Accountantskamer verweet de goudsmid de RA dat hij niet aan de opdracht van de rechtbank had voldaan, bij de opstelling van zijn rapport gebruik heeft gemaakt van ontoereikende en onjuiste stukken, verkeerde aannames heeft gedaan, foute berekeningen gemaakt, waardeoordelen gegeven en redelijke verzoeken en vragen zonder meer afgewezen. De wijze waarop hij in zijn rapport is ingegaan op de opmerkingen van de juwelier was volgens de goudsmid bovendien chaotisch en het rapport is volgens haar in strijd met de Leidraad voor deskundigen. Het klaagschrift werd op 12 april 2018 door de klager bij de Accountantskamer bezorgd.
Overschrijding van de driejaarstermijn
Op verzoek van de RA was bij de Accountantskamer in eerste instantie alleen aan de orde of sprake was van overschrijding van de driejaarstermijn. De Accountantskamer overweegt daarover als volgt. ‘Op de zitting is komen vast te staan dat klagers het rapport van betrokkene van 25 oktober 2013, nu voorzien van een pakket stukken afkomstig uit de administratie van [A], hebben ontvangen op 4 juni 2014. Nadien hebben klagers geen verdere stukken meer ontvangen, zodat zij op 4 juni 2014 beschikten over een complete set. Klager heeft ter zitting gesteld dat klagers vanaf dat moment hun eigen onderzoek zijn gestart. Zij hadden al vrij snel door dat er allerlei zaken niet klopten. Omdat het om zo’n groot pakket stukken ging, zijn klagers zeven maanden lang dagelijks bezig geweest om alles na te kijken en uit te zoeken of het klopte. Op advies van de rechtbank hebben klagers een accountant ingeschakeld die hun heeft geadviseerd over het opmaken van een schadestaat. Eerst in september 2015 werd duidelijk dat betrokkene allemaal fouten had gemaakt, aldus klagers.’
Verwijzing naar uitspraken CBb
‘Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij herhaling uitgesproken dat in vele gevallen reeds van een constatering van handelen of nalaten in de zin van artikel 22 van de Wtra gesproken kan worden, voordat de klager beschikt over alle informatie die noodzakelijk is om een klacht aan de tuchtrechter te kunnen voorleggen. Voor de aanvang van de driejaarstermijn is dan beslissend of sprake is van een constatering van dusdanige feiten dat daarop redelijkerwijs een vermoeden in de zin van artikel 22 van de Wtra gebaseerd kan worden (zie ECLI:NL:CBB:2014:128). Afgaande op wat de advocaat van klagers in november 2013 aan de rechtbank heeft geschreven en op wat in appel tegen de beschikking van de rechtbank van (datum) is aangevoerd, is aannemelijk dat mogelijk toen al sprake was van een zodanige constatering. Dat was in ieder geval zo kort na 4 juni 2014 nadat klagers ook het pakket stukken uit de administratie van [A] hadden ontvangen. Klagers hebben ervoor gekozen de klacht pas in te dienen nadat zij het in hun ogen noodzakelijke onderzoek geheel hadden uitgevoerd. Daarmee hebben zij het risico genomen dat de klacht te laat zou worden ingediend; dit risico is voor hun rekening.’
De klacht werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Geef een reactie