Een hoogoplopende ruzie tussen twee vennoten in de vof M & H Autoschade heeft er toe geleid dat ook accon■avm zich bij de rechter moest verantwoorden. De onenigheid tussen de ondernemers was in 2013 dusdanig groot dat de twee, tijdens een bespreking met de accountant, overeenkwamen elk hun eigen weg te gaan. Daarbij zou één van de twee het autoschadebedrijf voortzetten en de ander uitkopen. accon■avm verzorgde sinds 2011 de administratie van de vennootschap en stelde in opdracht van de vennootschap de ontbindingsovereenkomst op.
Volgens de doorstartende vennoot heeft het accountantskantoor de ruziënde ondernemers daarbij onjuist voorgelicht en een ondeugdelijke berekening van de uitkoopsom gemaakt. Die uitkoopsom van € 35.000,- voor de vertrekkende vennoot had accon opgenomen in de ontbindingsovereenkomst die beide ondernemers ondertekenden. De doorstartende ondernemer stelde daarna echter dat dat bedrag te hoog was vastgesteld en eiste daarom bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een schadevergoeding van € 32.601,14 van accon■avm. Het hof gaat daar niet in mee en constateert dat het accountantskantoor tijdens het hele proces zorgvuldig heeft gehandeld.
Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2019:3154
De twee ondernemers exploiteerden sinds 1 mei 2006 samen het autoschadeherstelbedrijf. In 2009 kocht de later doorstartende vennoot in privé het bedrijfspand waarin het autoschadeherstelbedrijf is gevestigd voor € 132.000,-. Zelf woonde hij naast het bedrijf. De vennootschap is vanaf dat moment een huursom van € 13.200,- per jaar gaan voldoen aan de vennoot die pandeigenaar was. In 2013 geeft die ondernemer aan de andere vennoot te kennen dat hij de samenwerking wenst te beëindigen.
Kort daarna vindt er een bespreking plaats tussen de twee en een medewerker van accon. Daarbij wordt overeengekomen dat de ondernemer/pandeigenaar het recht heeft om de onderneming voort te zetten tegen een door hem aan de andere vennoot te betalen uitkoopsom van € 35.000,-. Even later is de Rabobank benaderd voor de financiering van de uitkoopsom, waarbij accon ten behoeve van de Rabobank de uitkoopsom van € 35.000,- specificeert. De deal komt rond, maar in 2014 meldt een vertegenwoordiger van de doorstartende ondernemer in een brief aan accon dat de uitkoopsom van € 35.000,- te hoog is vastgesteld. De ondernemer sommeert vervolgens accon om tot betaling van een schadevergoeding van € 37.518,74 over te gaan.
Het hof constateert dat het accountantskantoor heeft weersproken dat zij opdracht heeft gehad tot het vaststellen van een uitkoopsom, een adviserende rol heeft gehad bij het bepalen van de hoogte van de uitkoopsom of onjuiste financiële input heeft gegeven. Gelet daarop ligt het op de weg van de doorstartende ondernemer om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat hij schade heeft geleden doordat de uitkoopsom onjuist is berekend of onjuiste informatie is verstrekt waardoor een te hoge uitkoopsom is overeengekomen.
De ondernemer slaagt daar echter niet in, blijkt uit de uitspraak. Naar aanleiding van de hoogoplopende ruzie tussen de vennoten is de accon-medewerker in de vroege ochtend van 6 mei 2013 uitgenodigd voor een inderhaast ingelaste bespreking met beide partijen op diezelfde ochtend. Uit hetgeen partijen over die bijeenkomst hebben verklaard blijkt niet dat tijdens of voorafgaand aan die bespreking aan Accon de opdracht is gegeven de uitkoopsom te bepalen, constateert het hof. ‘Dat de uitkoopsom op die dag is overeengekomen volgt ook uit het feit dat op 7 mei 2013 een email naar Rabobank is gezonden waarbij een specificatie van de uitkoopsom van [B] is overgelegd. Uit die gang van zaken blijkt dat aan de bepaling van de uitkoopsom geen bedrijfswaardering vooraf is gegaan.’
Vervolgens is de vraag aan de orde of Accon onzorgvuldig heeft gehandeld door (i) tijdens die bespreking onjuiste financiële gegevens te verstrekken, dan wel (ii) in de periode tussen 6 mei 2013 en het tekenen van de ontbinding van de vennootschapsakte op 17 juli 2013 geen nadere berekeningen aan beide vennoten voor te leggen. Met betrekking tot (i) bestaat geen onduidelijkheid welke mededelingen de accon-medewerker [C] heeft gedaan met betrekking tot de waarde van de onderneming, constateert het hof:
‘[C] heeft aangegeven wat de stand van zaken was met betrekking tot het ondernemingsvermogen van [B] per 1 januari 2013 (afgerond naar € 30.000,-) en hij heeft gewezen op de stille reserve in het onroerend goed, die volgens het aanhangsel bij de vennootschapsakte moest worden berekend aan de hand van een recent taxatierapport, minus de beginwaarde (€ 132.000) en de aflossingen en dit alles gedeeld door twee. Gelet op het ontbreken van een taxatierapport is uitgegaan van de WOZ-waarde die bekend was (€ 129.000), alsmede van de aflossingen (€ 18.900,-). Dit leidde tot een bedrag van € 6.000,-. Dat van deze – op zichzelf juiste – gegevens werd uitgegaan en niet van recentere cijfers was voor [appellant] en [B] transparant, evenals de wijze van berekenen. [appellant] komt uit op een negatieve stille reserve in het onroerend goed van € 6.000,- (berekening [D] ). Vaststaat echter dat [D] bij zijn berekeningen vergeten is mee te nemen de afspraak zoals is geformuleerd in het aanhangsel bij de venootschapsakte, te weten dat de aflossingen van € 18.900,- nog in mindering moeten worden gebracht. Dat verder voorbij werd gegaan aan de overige stille reserves in de vennootschap was juist in het voordeel van [appellant]. Het feit dat er aldus sprake was van een globale berekening maakt niet dat dat er sprake is van onzorgvuldigheid van de zijde van Accon. Er was immers geen sprake van een opdracht tot een bedrijfswaardering. Er werden enkel voorhanden zijnde gegevens verstrekt die als uitgangspunt konden dienen voor het bepalen van een koopsom. Die werd vervolgens overeengekomen door aanbod en aanvaarding en deed recht aan de omstandigheden van het geval en de sfeer van dat moment. Vanwege de hoogoplopende ruzie wilden de vennoten immers snel uit elkaar. Het belang van [appellant] was gelegen in de wens om zelf het bedrijf voor te zetten, omdat hij naast de bedrijfslocatie woonde en de wens om de naam en goodwill van de onderneming te behouden, terwijl [B] gecompenseerd wilde worden voor zijn aandeel in het vennootschapsvermogen en het wegvallen van zijn inkomstenbron.
Ook uit de gang van zaken nadien (ii) blijkt niet van onzorgvuldig handelen van Accon. Accon heeft de verdere afwikkeling naar Rabobank op zich genomen en heeft gepoogd financiering te verkrijgen voor [appellant] . Zij heeft daartoe prognoses opgesteld en berekeningen opgemaakt. Het lag niet in de rede om naar aanleiding daarvan de koopsom ter discussie te stellen, nu partijen daarover al overeenstemming hadden bereikt. Dit geldt eveneens ten aanzien van de aan [B] uitgekeerde bedragen over de maanden mei en juni. Deze bedragen maken geen onderdeel uit van de uitkoopsom, maar zien op de door de vennootschap uitgekeerde arbeidsbeloning aan [B] gedurende die maanden, nu de beëindiging van de samenwerking nog geen beslag had gekregen. Er valt niet in te zien waarom deze bedragen niet ten laste van de vennootschap en daarmee [appellant] konden worden gebracht, nu onbestreden is gebleven dat [B] werkzaamheden is blijven verrichten terwijl de winst van de vennootschap vanaf 1 mei 2013 aan [appellant] is toegekomen. Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een tekortkoming of schending zorgplicht dan wel onrechtmatig handelen aan de zijde van Accon.’
Geef een reactie