Een man die een boete heeft gekregen wegens te weinig betaalde BPM, hoeft die boete van de Hoge Raad niet te betalen. Hij dacht dat hij volgens de regels handelde en dat is een pleitbaar – ofwel verdedigbaar – standpunt, oordeelt de hoogste rechter.
De man heeft in 2016 een Duitse kampeerauto naar Nederland gebracht en BPM betaald. Daarbij heeft hij het bedrag verminderd omdat de auto gebruikt was. Het ging om een gesloten bestelauto die is ingericht met recreatieve voorzieningen. Bij de heffing van BPM voor een nieuwe ongebruikte gesloten bestelauto die is voorzien van recreatieve voorzieningen, wordt uitgegaan van een gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen. Volgens de man geldt dan volgens het EU-recht dat de vermindering van de BPM moet worden bepaald aan de hand van een met de betreffende kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto zonder recreatieve voorzieningen.
Boete van 10%
Maar de Belastingdienst denkt er anders over: de man heeft de BPM te laag vastgesteld door een te hoge afschrijving te berekenen. Daarnaast krijgt hij een boete van 10% aan de broek omdat hij niet alle BPM op aangifte had betaald. De zaak komt voor het gerechtshof. Dat oordeelt dat de naheffingsaanslag niet in strijd is met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). ‘Dit artikel dwingt niet ertoe om voor gesloten bestelauto’s die zijn voorzien van recreatieve voorzieningen, aan te sluiten bij de waardedaling zoals deze zich voordoet bij in Nederland geregistreerde bestelauto’s zonder recreatieve voorzieningen wanneer vast staat dat die waardedaling niet een reële waardevermindering van dergelijke kampeerauto’s benadert.’ Verder is het met het Unierecht verenigbaar dat voor de waardevermindering van die kampeerauto’s wordt aangesloten bij de waardedaling zoals deze zich in het economische verkeer voordoet bij in Nederland geregistreerde kampeerauto’s.
De man stelt dat hij op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) een pleitbaar standpunt had en dat hij daarom geen boete hoefde te betalen. Maar volgens het hof is daarvoor niet genoeg dat hij veronderstelde volgens het Unierecht een juiste aangifte te doen. De man wil van de Hoge Raad ook een oordeel over de boete.
Hof had onderzoek moeten doen
De Hoge Raad verwerpt eerst de klacht van de man dat hij eerst het volledige griffierecht heeft moeten betalen om de zaak voor te leggen. Maar de boete gaat wel van tafel: de man krijgt gelijk. ‘Het hof is ten onrechte ervan uitgegaan dat belanghebbende ter onderbouwing van zijn verweer dat de inspecteur hem geen boete had mogen opleggen vanwege de pleitbaarheid van zijn standpunt, meer feiten en omstandigheden diende te stellen dan dat hij meende in het licht van het Unierecht op aangifte een juist bedrag te hebben voldaan.’ Het hof had moeten onderzoeken of voor de uitleg van het Unierecht zodanige juridische argumenten aanwezig waren dat de man redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij het juiste bedrag op aangifte had voldaan.
Uitspraak: ECLI:NL:HR:2019:1579
Geef een reactie