De Orde van Registeradviseurs Nederland (OvRAN) is net als eerder bij de rechtbank en het gerechtshof Den Haag ook bij de Hoge Raad in het ongelijk gesteld in de strijd tegen het verplichte lidmaatschap van de NBA.
Het was al de verwachting dat de Hoge Raad met dit oordeel zou komen. De advocaat-generaal (AG) stelde namelijk in augustus in zijn conclusie, die vaak wordt gevolgd door de Hoge Raad, dat de verplichting niet in strijd is met wet- en regelgeving. De OvRAN vindt het verplichte lidmaatschap van de NBA concurrentiebeperkend en in strijd met de vrijheid van vereniging.
Negatieve verenigingsvrijheid
Bij de Hoge Raad stond de zogenoemde ‘negatieve verenigingsvrijheid’ centraal. Dit is de door art. 11 in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde vrijheid om niet verplicht lid te zijn of te blijven van een vereniging. Art. 11 EVRM beschermt daarnaast ook de ‘positieve’ vrijheid van vereniging; het recht op vrijheid van vereniging, in ieder geval het recht om met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen. De vraag bij de Hoge Raad was of de wettelijke verplichting voor accountants om lid te zijn van de NBA in strijd is met de negatieve verenigingsvrijheid. De Hoge Raad vindt van niet en oordeelt hetzelfde als het Hof.
Als een vereniging niet kan worden aangemerkt als een vereniging in de zin van art. 11 EVRM, geldt ten aanzien van die vereniging niet de door art. 11 EVRM beschermde negatieve vrijheid van vereniging. Dit betekent dat het niet in strijd is met art. 11 EVRM om het lidmaatschap van een dergelijke vereniging verplicht te stellen. Wel kan in zo’n geval strijd met de door art. 11 EVRM beschermde positieve vrijheid van vereniging bestaan, namelijk wanneer de inrichting van de desbetreffende vereniging verhindert dat er andere soortgelijke verenigingen worden gevormd of dat individuen zich bij andere soortgelijke verenigingen aansluiten.
NBA een publiekrechtelijke vereniging?
In de procedure bij de Hoge Raad moest dus worden beoordeeld of de NBA een publiekrechtelijke vereniging is en niet kan worden aangemerkt als een vereniging in de zin van art. 11 EVRM. Het Hof beantwoordde die vraag aan de hand van de door het EHRM ontwikkelde gezichtspunten en kwam tot de slotsom dat de NBA een publiekrechtelijke vereniging is en niet kan worden aangemerkt als een vereniging in de zin van art. 11 EVRM. Het Hof overwoog in dat verband dat de bij wet ingestelde NBA is ingebed in de structuren van de Staat, mede een algemeen belang nastreeft en administratieve, regulerende en tuchtrechtelijke taken heeft buiten het gewone recht. Dat oordeel geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De volledige (relevante) overwegingen van het Hof:
“16. (…) [H]et hof [wijst] erop dat de regelgeving omtrent (de uitoefening van) het accountantsberoep in de Wab erop is gericht de kwaliteit van de beroepsgroep te bevorderen en te beschermen. Voor een goed functioneren van de financiële markten en het bedrijfsleven dienen verklaringen van accountants over de financiële gegevens van entiteiten betrouwbaar te zijn. OvRAN is het met het voorgaande eens.
17. Volgens de wetgever is een verplicht lidmaatschap van de beroepsvereniging (NBA) aangewezen ter bewaking en bevordering van de kwaliteit van de beroepsgroep, met uniforme eisen (afhankelijk van de aard van de werkzaamheden). Het gaat hierbij met name om de wettelijke bescherming van de accountantstitel, het in artikel 3 Wab genoemde takenpakket van de NBA en de tuchtrechtspraak waaraan de accountant krachtens artikel 42 Wab is onderworpen.
(…)
19. De klachten over schending van artikel 11 EVRM zijn ongegrond. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 4.11 en 4.12 van het bestreden vonnis en neemt dat oordeel over. De NBA is geen privaatrechtelijke vereniging waarop artikel 11 EVRM ziet. Dit heeft ook de HR uitgemaakt in zijn arrest van 20 december 2016 (…), waarbij in lijn met de jurisprudentie van het EHRM is beslist (…).
20. Zoals ook voortvloeit uit de hiervoor weergegeven feiten, is de NBA (i) een organisatie die is ingebed in de structuren van de Staat, te weten een openbaar lichaam in de zin van artikel 134 Gw, dat onder toezicht staat van het Ministerie van Financiën, en waarbij voor de vaststelling van een groot aantal verordeningen van de NBA goedkeuring van de minister is vereist en verordeningen en andere besluiten bij koninklijk besluit kunnen worden vernietigd, (ii) een organisatie die administratieve, regulerende en tuchtrechtelijke taken heeft buiten de sfeer van het gewone recht, en (iii) een organisatie die niet alleen het belang van haar leden dient, maar ook het algemeen belang. Aldus is voldaan aan de toepasselijke ‘integratiecriteria’, zoals deze door het EHRM zijn ontwikkeld en ook zijn getoetst door de rechtbank in het thans bestreden vonnis, met verwijzing naar eerdergenoemd arrest van de HR. In dit verband merkt het hof op dat blijkens het arrest van de HR van 20 december 2016, rechtsoverweging 2.4.2, inhoudelijk gezien wel degelijk aan de ‘integratiecriteria’ is getoetst. Voor deze toetsing hoeft de HR het betreffende woord niet te gebruiken.”
Geef een reactie