In artikel 22 van de Wtra is bepaald dat “een ieder” een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Maar onder welke omstandigheden mag iemand zich laten vertegenwoordigen door een ander? Over die vraag heeft de Accountantskamer zich onlangs gebogen in een zaak die namens een statutair directeur met vroege Alzheimer was ingediend tegen een RA. De man had in een levenstestament laten vastleggen dat zijn partner een algemene volmacht kreeg om zijn vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen. De tuchtrechter oordeelt echter dat de vrouw van de klager en een tweede vertegenwoordiger niet bevoegd zijn om de directeur en zijn BV te vertegenwoordigen. De klacht is daarmee niet-ontvankelijk.
Uitspraak: 20-1660 RA
Klacht tegen RA
De RA heeft samenstellingsverklaringen afgegeven bij de jaarrekening 2005 tot en met 2015 van de BV waarvan de man statutair directeur is. Volgens de tuchtklacht zou de accountant hebben gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van onafhanklijkheid/objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en vertrouwelijkheid, doordat hij zich bij het geven van adviezen niet onafhankelijk heeft opgesteld en fouten heeft gemaakt bij het samenstellen van jaarrekeningen.
Vereisten voor het in behandeling nemen
De Accountantskamer dient, voordat zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de ingediende klacht, ambtshalve na te gaan of voldaan is aan alle vereisten voor het in behandeling nemen van de klacht. Tot die vereisten behoort dat een klager rechtsgeldig vertegenwoordigd is bij het indienen van de klacht. De RA heeft primair aangevoerd dat de feitelijke indieners van de klacht de echtgenote en een tweede vertegenwoordiger van de directeur zijn, die niet bevoegd zijn om de klacht namens klagers (de directeur en zijn BV) in te dienen. Met betrekking tot de bevoegdheid van de tweede vertegenwoordiger om het klaagschrift in te dienen, vermeldt het klaagschrift dat hij optreedt als gemachtigde voor de partner van de directeur, die op haar beurt weer gemachtigde is van de directeur, die op zijn beurt weer statutair directeur van de BV is die de tuchtklacht mede indient.
In artikel 22 van de Wtra is (kort gezegd) bepaald dat “een ieder” een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Het gestelde in deze bepaling brengt weliswaar mee dat elke natuurlijke- en rechtspersoon de bevoegdheid tot klagen bij de Accountantskamer toekomt, maar het regelt niet wie op basis van de voor die natuurlijke- of rechtspersoon geldende vertegenwoordigingsregels bevoegd is om namens hem of haar een klacht in te dienen.
De Accountantskamer is van oordeel dat uit de machtiging van de vrouw richting de tweede vertegenwoordiger weliswaar blijkt dat hij is gemachtigd om namens haar een klacht in te dienen, maar niet dat de partner bij het verstrekken van die volmacht heeft gehandeld als gevolmachtigde van de directeur en diens BV.
Levenstestament
Verder heeft de tweede vertegenwoordiger met betrekking tot zijn bevoegdheid om namens klagers de klacht in te dienen, verwezen naar het Levenstestament van 17 augustus 2018. In het Levenstestament is door de directeur een algemene volmacht verleend aan zijn partner om zijn vermogenrechtelijke en zakelijke belangen te behartigen en hem daarvoor in al zijn hoedanigheden, waaronder die van bestuurder van een rechtspersoon, te vertegenwoordigen in alle zaken op elk rechtsgebied voor zover de wet dat toestaat. Het indienen van een tuchtklacht kan zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, niet worden aangemerkt als een vermogensrechtelijk of zakelijk belang, zodat de partner niet op grond van het Levenstestament bevoegd is om namens klagers de onderhavige klacht in te dienen. Aangezien zij die bevoegdheid niet heeft kan zij ook niet de tweede vertegenwoordiger machtigen om namens haar die bevoegdheid uit te oefenen, oordeelt de Accountantskamer.
Zaakwaarneming
Ter zitting is door de tweede vertegenwoordiger aangevoerd dat zowel de partner als hijzelf op grond van zaakwaarneming bevoegd zouden zijn om de onderhavige klacht in te dienen. Met betrekking tot deze stelling overweegt de Accountantskamer het volgende. Zaakwaarneming is een belangenbehartiging voor een derde op een wijze die in overeenstemming is met de (vermoedelijke) wil van deze derde. Aangezien de tweede vertegenwoordiger zelf heeft gesteld dat de directeur als gevolg van de ziekte van Alzheimer niet in staat is deze procedure zelf te voeren, acht de Accountantskamer het evenmin aannemelijk dat het indienen van de klacht in overeenstemming is met de wil van de directeur.
Klagers hebben bij hun pleitnota een nadere productie overgelegd. De RA heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat het stuk te laat is ingediend. De Accountantskamer ziet aanleiding om de productie bij de beoordeling te betrekken en daarover te oordelen dat deze productie de niet[1]ontvankelijkheid van de klacht niet kan sauveren. De productie houdt in een op 17 januari 2021 gedateerde bekrachtiging door de directeur en diens partner van een aan de tweede vertegenwoordiger verleende volmacht om de directeur te vertegenwoordigen in onderhavige klachtprocedure. In het licht van het vorenstaande is het onduidelijk of dit in overeenstemming is met de wil van de directeur, oordeelt de Accountantskamer.
Burgerlijk Wetboek
Ten slotte heeft de tweede vertegenwoordiger op de zitting, zakelijk weergegeven, betoogd dat de partner van de directeur op grond van het bepaalde in artikel 7: 465 lid 3 Burgerlijk Wetboek bevoegd is om klagers te vertegenwoordigen. Dit artikel is echter uitsluitend van toepassing op overeenkomsten inzake geneeskundige behandeling, zodat een bevoegdheid van de partner om namens klagers een tuchtklacht bij de Accountantskamer in te dienen daarop niet kan worden gebaseerd. Daaruit volgt dat de partner ook niet op die basis namens de directeur een machtiging tot het indienen van de klacht en vertegenwoordiging ter zitting aan de tweede vertegenwoordiger kan verlenen.
De conclusie is dat de partner en de tweede vertegenwoordiger niet bevoegd zijn om klagers te vertegenwoordigen. De klacht is daarmee niet-ontvankelijk.
Geef een reactie