Als je als Wwft-instelling met de boekhouder of accountant afspreekt dat hij de ongebruikelijke transacties meldt bij de FIU en achteraf blijkt dat niet altijd te zijn gedaan, moeten de Wwft-instelling en de feitelijk leidinggevende dan worden veroordeeld? De rechtbank Amsterdam boog zich onlangs over die vraag in twee afzonderlijke zaken tegen de Wwft-instelling en de directeur. De rechter oordeelt dat in het laatste geval vrijspraak op z’n plaats is, de BV krijgt echter een boete van €40.000 opgelegd.
Uitspraken: ECLI:NL:RBAMS:2021:2599 & ECLI:NL:RBAMS:2021:2600
Zes ongebruikelijke (cash) transacties bij het autobedrijf werden niet gemeld bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU). De directeur werd daarop door justitie beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan het niet melden door het bedrijf van in de Wwft beschreven meldingsplichtige transacties, in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2015.
‘Geen opzet directeur’
De raadsman voerde aan dat de directeur moet worden vrijgesproken. De rechtbank kan vaststellen dat de transacties niet zijn gemeld, maar dat de directeur daaraan feitelijk leiding heeft geven kon volgens hem niet worden bewezen. De directeur meldde liet niet met opzet na om te melden, hij wist er niet van. Laat staan dat hij wist van een patroon van het niet of niet tijdig doen van meldingen van ongebruikelijke transacties. De verdachte was volgens de raadsman een actieve directeur en heeft zijn werk bij het bedrijf altijd naar eer en geweten uitgevoerd. Hij had geen signalen gekregen dat de boekhouder, die de meldingen normaal gesproken deed, zijn werk niet goed uitvoerde. Hij hoefde de boekhouder ook niet op alle onderdelen te controleren, voerde de verdediging aan.
(Voorwaardelijke) opzet
De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen dat het bedrijf in de ten laste gelegde periode niet (tijdig) melding heeft gemaakt van meerdere ongebruikelijke transacties. De directeur was destijds (middellijk) bestuurder van het bedrijf. Voor feitelijk leidinggeven aan het niet nakomen van de meldplicht moet worden bewezen dat verdachte op dat niet melden opzet heeft gehad. Uit het dossier blijkt niet dat de directeur doelbewust beleid heeft gevoerd op het niet nakomen van de meldplicht. Van ‘vol’ opzet is dan ook geen sprake, oordeelt de rechtbank.
Voorwaardelijk opzet is ook voldoende voor een bewezenverklaring. Dit betekent dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de meldplicht niet werd nagekomen. Voor het vaststellen dat die aanmerkelijke kans is aanvaard moet aan drie voorwaarden zijn voldaan:
- Door het handelen of nalaten van verdachte is een aanmerkelijke kans ontstaan dat de transacties ten onrechte niet werden gemeld;
- Verdachte wist op het moment van handelen of nalaten dat hij daardoor die aanmerkelijke kans in het leven zou roepen. Met andere woorden; hij was zich van die aanmerkelijke kans bewust;
- Verdachte heeft die aanmerkelijke kans ten tijde van zijn handelen of nalaten aanvaard of op de koop toe genomen.
Rol boekhouder
Uit het procesdossier en op de zitting is gebleken dat verdachte het melden van ongebruikelijke transacties had gedelegeerd aan de boekhouder. Die was op de hoogte van de regelgeving en hoe daaraan te voldoen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat de boekhouder goed was in zijn werk, verdachte wekelijks contact had met hem en er geen enkele reden was om te twijfelen aan zijn werk. Er vonden zoveel meldingsplichtige transacties plaats dat wekelijks Wwft meldingen werden gedaan. Op de zitting verklaarde verdachte nog steeds niet te weten of te begrijpen hoe het kan dat de transacties in de tenlastelegging niet gemeld zijn. De boekhouder heeft bij verdachte nooit aangegeven dat het hem niet lukte om de meldingen tijdig te doen of dat er omstandigheden waren waardoor hij zijn werk niet goed kon uitvoeren. Verdachte heeft daarom volledig op de boekhouder vertrouwd en had geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de meldingen van ongebruikelijke transacties niet of niet tijdig werden gedaan.
De rechtbank vindt gelet op deze feiten en omstandigheden dat door het handelen of nalaten van de verdachte directeur geen aanmerkelijke kans op het niet naleven van de Wwft is ontstaan. De rechtbank spreekt hem daarom vrij.
De Wwft-instelling
Dat ligt anders bij het autobedrijf zelf, dat door justitie beschuldigd werd van het niet voldoen aan de meldplicht van ongebruikelijke transacties, in plaats van het leidinggeven daaraan.
De raadsman van het bedrijf dat ook hier vrijspraak op zijn plaats was, omdat het niet melden niet toegerekend zou mogen worden aan de rechtspersoon. Het niet doen van meldingen van ongebruikelijke transacties is een gedraging/nalaten dat niet past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. In een beperkt aantal gevallen heeft het bedrijf geen meldingen van ongebruikelijke transacties gedaan, voerde de verdediging aan. Van enig belang daarbij is niet gebleken. Het bedrijf neemt in haar branche een voortrekkersrol aan waar het gaat om naleving van regelgeving. Zij zoekt de samenwerking op met de Belastingdienst en onderhoudt het contact. Het is hier niet misgegaan op bestuurlijk niveau, maar het is misgegaan op een niveau van een ondergeschikte functionaris, de boekhouder. Het gedrag van de functionaris, het niet melden, is echter niet door de rechtspersoon aanvaard. Op de functionaris rustte als boekhouder en hoofd van de financiële afdeling een zware en verantwoordelijke taak. De accountants van het bedrijf hadden zicht op de werkzaamheden van de boekhouder. Het algehele beeld was dat hij geschikt was voor zijn taken en hij die nauwgezet en met precisie uitoefende. Bij iemand die op en top functioneert is het in het kader van de zorgplicht voor de B.V. een te verstrekkende verplichting om het werk van de boekhouder op alle fronten (steekproefsgewijs) te controleren. Dit geldt zeker als er geen aanleiding is om dit te doen.
Wel opzet
De rechtbank oordeelt daar echter anders over. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat het bedrijf in de tenlastegelegde periode ten minste 6 ongebruikelijke transacties heeft verricht, omdat daarbij contante betalingen van meer dan € 25.000,- in ontvangst zijn genomen. Daarmee is sprake van een objectieve indicator als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit Wwft, op grond waarvan de BV deze transacties als ongebruikelijke transacties direct had moeten melden aan de FIU. Deze transacties betreffen veelal samengestelde transacties waarbij meerdere voertuigen aan een klant werden verkocht die gelijktijdig contant werden afgerekend. Deze transacties zijn niet direct gemeld, omdat zij pas op 6 en 7 september 2016 bij de FIU zijn gemeld.
De rechtbank is van oordeel dat het niet onverwijld melden van ongebruikelijke transacties redelijkerwijs aan de BV moet worden toegerekend, omdat sprake is van een gedraging die tot de normale taakuitoefening van de rechtspersoon behoorde. Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat het bedrijf opzettelijk in strijd heeft gehandeld met de in artikel 16 Wwft bedoelde meldplicht, oordeelt de rechtbank.
Daarom wordt een geldboete van € 40.000 opgelegd, waarvan € 20.000 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Geef een reactie