Soms loont het om in hoger beroep te gaan tegen een veroordeling door de Accountantskamer vanwege het niet voldoen aan de PE-verplichting, blijkt uit een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). De NBA gaf bij het hoger beroep aan dat zij ten aanzien van verrichte, maar nog niet geregistreerde activiteiten als vaste gedragslijn hanteert dat zij aanvaardt dat deze in een tuchtrechtelijke procedure – ook in hoger beroep – alsnog in aanmerking worden genomen. Het College neemt dat over en legt een voormalige accountant een geldboete van € 4.200,- en een waarschuwing op, nadat de Accountantskamer eerder tot een geldboete van € 5.600,- en een berisping kwam. Het College gaat echter niet mee in het betoog van de man – die erkende slordig te zijn geweest – dat hem helemaal geen tuchtrechtelijke maatregel zou moeten worden opgelegd.
De accountant stond sinds 17 september 2013 als openbaar accountant ingeschreven in het accountantsregister van de NBA. In 2015 wijzigde hij zijn inschrijving naar accountant in business en in de jaren 2016, 2017 en 2018 werd hij ook als zodanig aangemerkt. De inschrijving van de accountant is op zijn eigen verzoek per 31 juli 2020 doorgehaald.
Onvoldoende PE-activiteiten geregistreerd
Bij brief van 19 juli 2019 liet de NBA de accountant weten dat hij voor de driejaarscyclus 2016-2018 onvoldoende PE-activiteiten had geregistreerd. Aan hem werd een (inhaal)termijn gegund tot en met 21 oktober 2019 om het tekort aan PE-activiteiten in te halen en alle verrichte PE-activiteiten te registreren. In een op 23 september 2019 gedateerde brief wees de NBA de man erop dat zijn PE-registratie nog niet op orde was en dat de termijn op 21 oktober 2019 verstreek.
Op 16 december 2019 liet de NBA hem opnieuw in een brief weten dat hij niet had voldaan aan de PE-verplichtingen. De man werd in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 januari 2020 de verrichte PE-activiteiten alsnog te registreren, maar ook dat bleef achterwege.
De Accountantskamer concludeerde dat de voormalige accountant voor de jaren 2016-2018 niet had voldaan aan de verplichting om minimaal 120 uur aan PE-activiteiten te besteden. Hij heeft hiermee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De Accountantskamer achtte de maatregelen van berisping en geldboete passend en geboden. Als gevolg van het tekort van 80 PE-uren werd een geldboete van € 5.600,- gerechtvaardigd geacht.
Hoger beroep
De voormalige accountant erkende in hoger beroep dat hij slordig is geweest, maar hij vindt dat er factoren zijn die redelijkerwijs tot een lagere tuchtrechtelijke maatregel zouden moeten leiden. Na zijn carrière bij een accountantskantoor is hij een geheel andere functie gaan uitoefenen. Hij heeft zich vanaf 2015 beziggehouden met het uitbouwen van een overgenomen onderneming, een industrieel toeleverancier van metalen onderdelen. Door slordigheid heeft hij te lang gewacht met het uitschrijven uit het accountantsregister. In zijn nieuwe functie heeft hij zich nooit gepresenteerd als registeraccountant, bijvoorbeeld bij het tekenen van de jaarrekeningen van zijn vennootschappen en in de communicatie met bijvoorbeeld banken en de belastingdienst. Wel heeft hij gebruik gemaakt van de waardevolle opgedane bedrijfseconomische inzichten. Er is door hem geen enkel economisch voordeel behaald en daarom is de samenleving of het algemeen belang niet benadeeld. Verder stelt hij dat hij de brieven van de NBA over de registratie van PE-activiteiten voor de driejaarscyclus 2016-2018 van 23 september 2019 en 19 december 2019 niet heeft ontvangen, omdat hij sinds 13 september 2019 is verhuisd.
De man verzoekt voorts om nog 20 uur aan ongestructureerde PE-activiteiten te registreren voor het jaar 2018. Op de zitting van het College heeft hij een beroep gedaan op de uitspraak van het College van 16 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:996), waarin in een – volgens de voormalige accountant – vergelijkbaar geval de opgelegde maatregelen zijn komen te vervallen.
Standpunt NBA
In reactie op het hogerberoepschrift merkt de NBA allereerst op dat de door de voormalige accountant gestelde feitelijke beëindiging van zijn activiteiten als accountant niet afdoet aan het feit dat de NVPE tot aan de datum van doorhaling van zijn inschrijving in het accountantsregister, 31 juli 2020, op hem van toepassing waren. Het wordt in het algemeen belang geacht dat derden kunnen vertrouwen op de juistheid van het accountantsregister.
Verder geeft de NBA aan dat zij ten aanzien van verrichte, maar nog niet geregistreerde activiteiten als vaste gedragslijn hanteert dat zij aanvaardt dat deze in een tuchtrechtelijke procedure – ook in hoger beroep – alsnog in aanmerking worden genomen. De NBA geeft het College dan ook in overweging om de door de voormalige accountant in 2018 kennelijk verrichte, maar nog niet geregistreerde 20 uur aan PE-activiteiten alsnog in aanmerking te nemen. Wat betreft een op te leggen tuchtrechtelijke maatregel refereert de NBA zich aan het oordeel van het College.
Oordeel College
Gelet op het hiervoor genoemde standpunt van de NBA in verband met haar vaste gedragslijn in zaken als deze gaat het College er met de NBA van uit dat de voormalige accountant in de periode van 2016 tot en met 2018 in totaal (40 + 20 =) 60 uren aan ongestructureerde PE-activiteiten heeft besteed, in plaats van de 40 uren die de Accountantskamer bekend waren. Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
De voormalige accountant betwist in hoger beroep niet dat hij niet minimaal 60 uur aan gestructureerde PE-activiteiten heeft besteed en evenmin dat hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Hieruit volgt dat de Accountantskamer in zoverre terecht heeft geconcludeerd dat hij heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Dit betekent dat nu nog uitsluitend dient te worden beoordeeld of de voormalige accountant voor het niet besteden van (de overgebleven) 60 uur aan PE-activiteiten terecht een tuchtmaatregel is opgelegd. In wat de voormalige accountant hierover heeft aangevoerd, ziet het College geen grond voor het oordeel dat een tuchtmaatregel achterwege moet blijven. Dat de man op 13 september 2019 is verhuisd maakt niet dat het niet reageren door hem op de brieven van de NBA van 23 september 2019 en 19 december 2019 verschoonbaar moet worden geacht. Ter zitting heeft hij erkend dat hij zijn adreswijziging eerst op 16 april 2020 aan de NBA heeft doorgegeven, zodat de omstandigheid dat hij de brieven van de NBA niet heeft ontvangen voor zijn risico komt. Dat de voormalige accountant zich in zijn nieuwe functie niet als registeraccountant zou hebben gepresenteerd en nimmer de intentie heeft gehad om de titel te voeren in strijd met de beginselen van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, neemt niet weg dat hij door zijn inschrijving in het register in combinatie met zijn werkzaamheden accountant in business was. Terecht heeft de NBA erop gewezen dat derden moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van het accountantsregister. De door de voormalige accountant gemaakte vergelijking met de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 16 november 2021, gaat niet op, aangezien het daarin ging om een accountant in business van wie werd aangenomen dat hij bij het verrichten van zijn werkzaamheden (als watersportondernemer) minder dan 200 uur per kalenderjaar de specifieke deskundigheid had aangewend waarover een accountant gewoonlijk beschikt. Hij zou daarom in aanmerking zijn gekomen voor een ontheffing van de PE-verplichting. In het geval van de voormalige accountant is gesteld noch gebleken dat hij bij de werkzaamheden in het kader van zijn nieuwe functie geen – of minder dan 200 uur per jaar – gebruik zou hebben gemaakt van bedoelde specifieke deskundigheid.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is voor zover het betreft het aantal uren dat de voormalige accountant te weinig aan PE-activiteiten heeft besteed. Dit heeft gevolgen voor de aan hem opgelegde maatregelen. De uitspraak van de Accountantskamer dient in zoverre te worden vernietigd. De gegrondverklaring van klachtonderdeel a (dat hij minder dan 120 uur aan PE-activiteiten heeft besteed in de driejaarscyclus 2016-2018, red) blijft in stand. Het College zal met toepassing van artikel 43i van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) de zaak zelf afdoen. Het College acht de maatregelen van waarschuwing en geldboete passend en geboden. Zoals de Accountantskamer ook heeft gedaan, houdt het College daarbij rekening met het feit dat collega-accountants die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, studiekosten en arbeidsuren hebben moeten maken. Niet is gebleken dat de schatting van de economische waardering van dat verschil (op € 70,- per uur) in dit geval niet passend zou zijn. Als gevolg van het tekort van 60 PE-uren wordt een geldboete van € 4.200,- (60 x € 70,-) daarom gerechtvaardigd geacht.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2022:729
Geef een reactie