Bij de rechtbank Noord-Holland geeft een administratiekantoor toe fouten te hebben gemaakt in de salarisadministratie bij een opdrachtgever. Aan het mislopen van een subsidie in het kader van de Wet Tegemoetkomingen Loondomein (WTL) dragen beiden echter in gelijke mate schuld, oordeelt de kantonrechter. Die schade wordt dan ook 50/50 verdeeld. Van onverschuldigde betaling aan de boekhouder is daarnaast geen sprake, oordeelt de rechtbank. De opdrachtgever moet de laatste factuur van de boekhouder betalen.
Ingebrekestelling
De boekhouder heeft in de periode van mei 2020 tot en met augustus 2021 de boekhouding en salarisadministratie van de opdrachtgever verzorgd. De werkzaamheden zijn beëindigd nadat de opdrachtgever de overeenkomst per 1 september 2021 had opgezegd. Daarna heeft de opdrachtgever bij herhaling een ingebrekestelling aan de boekhouder verstuurd. Die stelt dat door de boekhouder fouten zijn gemaakt en dat daardoor schade is geleden.
Vordering bij kantonrechter
Bij de kantonrechter vordert de opdrachtgever € 4.353,40 van de boekhouder. De opdrachtgever legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat door de boekhouder fouten zijn gemaakt in de salarisadministratie waardoor een WTL-subsidie van € 3.165,90 niet is ontvangen. Daarnaast is – anders dan oorspronkelijk was overeengekomen – de definitieve jaarrekening 2019 door de nieuwe boekhouder opgesteld, een post van € 750,00. Tot slot stelt de opdrachtgever dat zij onverschuldigd een bedrag van € 437,50 heeft betaald voor de jaarrekening 2021 die niet door de boekhouder is opgesteld. Volgens de opdrachtgever is de boekhouder tekortgeschoten in de uitvoering van de overeenkomst, zij heeft niet gereageerd op de ingebrekestellingen en is in verzuim.
Tegenvordering boekhouder
De boekhouder betwist de vordering (gedeeltelijk). Zij erkent dat er fouten in de salarisadministratie zijn gemaakt. Ten aanzien van de misgelopen subsidie stelt zij dat de opdrachtgever daar een eigen verantwoordelijkheid in heeft, dusdanig dat deze post volledig voor diens rekening moet blijven. De concept jaarrekening 2019 heeft zij in opdracht van de opdrachtgever opgesteld. Dat de opdrachtgever de definitieve jaarrekening door een ander heeft laten opstellen, komt voor haar rekening. De boekhouder betwist dat onverschuldigd betaald is voor de (niet door de boekhouder opgestelde) jaarstukken 2021.
De boekhouder vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter de opdrachtgever veroordeelt tot betaling van de factuur van 4 juli 2022 van € 943,80 voor werkzaamheden betreffende het boekjaar 2019 en de voorlopige jaarstukken 2019. Voor zover de kantonrechter oordeelt dat wel sprake is van onverschuldigde betaling in 2021, betreft dat volgens de boekhouder een bedrag van ten hoogste € 234,80, welk bedrag dan op het gevorderde factuurbedrag in mindering zou strekken.
Oordeel: WTL-subsidie
Tussen partijen is niet in geschil dat door een onjuiste verwerking in de loonadministratie een bedrag van € € 3.165,90 aan subsidie niet is verkregen. Nu de boekhouder, erkent dat zij, achteraf bezien, onvoldoende op de hoogte was van de voorwaarden die aan de WTL-subsidie zijn verbonden, is zij naar het oordeel van de kantonrechter op dit onderdeel tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Zij is ook aansprakelijk voor de daardoor door de opdrachtgever geleden schade, maar hoeft die niet volledig te vergoeden, zoals hierna wordt hierna uitgelegd.
Eigen schuld?
De boekhoudervoert aan dat de schade door het deels mislopen van de WTL-subsidie een gevolg is van ‘eigen schuld’ aan de zijde van de opdrachtgever en dat om die reden geen vergoedingsplicht op de boekhouder rust. De opdrachtgever heeft namelijk van belang zijnde informatie, met name de ‘voorlopige berekening’ van 11 april 2020 die door de belastingdienst aan de opdrachtgever is gezonden, niet tijdig aan de boekhouder verstrekt.
Bij beoordeling van dit verweer van de boekhouder is van belang dat op grond van artikel 6:101 lid 1 BW heeft te gelden dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
De kantonrechter weegt enerzijds dat de opdrachtgever de boekhouder als deskundig administratiekantoor heeft ingeschakeld voor het doen van de salarisadministratie. Zij mocht erop vertrouwen dat de salarisadministratie op juiste wijze werd uitgevoerd aan de hand van de door de opdrachtgever aangeleverde gegevens. Zij mocht er ook vanuit gaan dat de boekhouder voldoende op de hoogte was van de regels met betrekking tot subsidies zoals de WTL. Anderzijds geldt dat, zoals de boekhouder onbetwist en aan de hand van stukken die zien op de bezwaarprocedure bij de belastingdienst heeft toegelicht, bij de definitieve berekening en toekenning van de WTL over het jaar 2020, de “voorlopige berekening” van groot belang is. Dat stuk dateert van 11 april 2021 en is door de belastingdienst aan de opdrachtgever gezonden. Die berekening blijkt niet de juiste gegevens te bevatten en dat had, om volledig aanspraak te kunnen maken op de subsidie, voor 1 mei 2021 gecorrigeerd moeten worden. Dat de opdrachtgever, zoals zij stelt, dit stuk tijdig aan de boekhouder ter correctie heeft verstrekt is niet gebleken of onderbouwd en wordt door de boekhouder ontkend. De kantonrechter zal de opdrachtgever niet alsnog in de gelegenheid stellen die verstrekking aan te tonen, daartoe had zij na het verweer van de boekhouder in de conclusie van antwoord al voldoende gelegenheid toe.
Gelet op deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om de vergoedingsplicht van de boekhouder te verminderen tot 50%. De kantonrechter ziet onvoldoende grond om deze verder te verminderen omdat de boekhouder, als deskundig administrateur, immers bedacht had moeten zijn op de toezending van de voorlopige berekening en het belang daarvan. Dit deel van de vordering van de opdrachtgever wordt daarom toegewezen tot het bedrag van € 1.582,95, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Overige vorderingen
De vorderingen van de opdrachtgever met betrekking tot de jaarstukken worden door de kantonrechter grotendeels afgewezen. Dat de definitieve jaarstukken, in afwijking van eerdere afspraken tussen partijen, door een ander dan de boekhouder zijn opgesteld, is het gevolg van de keuze van de opdrachtgever om een ander daarvoor in te huren. Met betrekking tot de Jaarstukken 2021 staat bovendien niet vast dat er sprake is van onverschuldigde betlaing.
De tegenvordering van de boekhouder tot betaling van een factuur wordt wel toegewezen. De voorlopige jaarstukken over het boekjaar 2019 zijn opgesteld. De stelling van de opdrachtgever dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd is onjuist. Voor zover is aangevoerd dat de voorlopige jaarstukken ondeugdelijk waren, geldt dat niet blijkt dat daarop inhoudelijk gereageerd is en – tijdig – is verzocht om een correctie. De boekhouder is niet in verzuim. Ter zitting is door de opdrachtgever nog gesteld dat de boekhouder deze kosten zou hebben kwijtgescholden, nadat zij eerder vanwege de moeilijke situatie ten tijde van de coronapandemie uitstel had verleend en pas in juli 2022 een factuur heeft gezonden. Dat verweer is tegenover de betwisting van de boekhouder, onvoldoende onderbouwd.
Geef een reactie