Twee RA’s zijn voor de tweede keer berispt door de Accountantskamer in een tuchtzaak die door dezelfde klager was ingediend. Vijf jaar terug kregen ze de maatregel opgelegd wegens een ondeugdelijk rapport, deze keer wordt hun aangerekend dat ze toen geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering hadden. Ze kunnen de schuld niet op hun tussenpersoon afschuiven.
De klacht is ingediend door een dga en zijn twee bv’s. In 2009 gaat de onderneming van de ene bv, die banners en led-borden aan voetbalclubs verhuurde en verkocht, over naar de andere bv. Vier jaar later gaat eerstgenoemde bv failliet. Beide RA’s worden door de curator gevraagd om onderzoek te doen naar de overname uit 2009 en de administratieve verwerking ervan. De rapportage leidt ertoe dat de dga en zijn bedrijven op last van de rechter ruim acht ton aan de curator moeten overmaken. In 2018 stapt de dga met zijn bv’s naar de Accountanskamer: dat rapport deugde niet, zo klaagt hij. En daarin krijgt hij gelijk: beide RA’s worden berispt.
1,4 miljoen schadevergoeding
Ondertussen heeft het gerechtshof in Amsterdam de rechterlijke veroordeling van de dga en zijn bedrijven ongedaan gemaakt: de acht ton schadevergoeding hoeft toch niet overgemaakt te worden. De dga maakt vervolgens zelf een gang naar de rechter: de RA’s moeten de schade vergoeden (onder meer verweerkosten) die door de eerste uitspraak van de rechter is ontstaan. Die eis wordt in 2022 toegewezen: de RA’s c.q. hun accountantskantoor moeten een kleine 1,4 miljoen euro betalen. Tegen dat vonnis loopt nog een hoger beroep.
Die forse schadevergoeding kan niet worden opgehoest door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar: in 2020 krijgt de dga te horen dat de twee geen beroepsaansprakelijkheidspolis hebben. Ze hadden eerst een administratiekantoor, want ze waren nog in opleiding, is de verklaring daarvoor. Voor hun toenmalige werkzaamheden hadden ze via een tussenpersoon wel een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Zodra de RA-titels binnen waren, zou die worden omgezet in een dekking voor een accountantskantoor. Maar die wijziging is nooit doorgegeven aan de verzekeraar.
Tussenpersoon schond zorgplicht
Dat is de tussenpersoon – eerst een assurantiekantoor, later een bank – aan te rekenen, oordeelt de rechter in weer een andere zaak die de twee in 2021 winnen. Dat heeft hun alvast een voorschot van 750.000 euro opgeleverd. Maar de dga (telkens samen met zijn twee bv’s de klager) vindt dat de RA’s opnieuw bij de Accountantskamer op het matje moeten komen vanwege de ontbrekende polis. Want ondanks dat ze in 2020 zelf meldden dat ze niet over de benodigde dekking beschikten, hebben ze dat in 2021 voor de rechter ontkend, stelt hij.
Polis verplicht
De tuchtrechter stelt vast dat de verzekeraar na wijziging van de hoedanigheid van het kantoor geen nieuwe polis heeft uitgebracht. Op grond van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten moet een accountantskantoor ervoor zorgen dat het risico van beroepsaansprakelijkheid van het accountantskantoor en van de bij hem werkzame of aan hem verbonden medewerkers en andere personen in redelijke mate is verzekerd. ‘Betrokkenen rekenden dat tot hun taak’, zo stelt de Accountantskamer: ‘Niet voor niets hebben zij al in 2009 een assurantietussenpersoon ingeschakeld voor het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die na behalen van de accountantstitel dekking moest (blijven) bieden tegen aansprakelijkheid. Desalniettemin moet vastgesteld worden dat het accountantskantoor in 2014 niet beschikte over een geschikte beroepsaansprakelijkheidsverzekering, omdat de polis geen dekking bood voor de gewijzigde hoedanigheid van accountantskantoor.’
Eigen verantwoordelijkheid
Dat er een assurantietussenpersoon is ingeschakeld – die ook tot een schadevergoeding is veroordeeld – ontslaat de RA’s niet van de verplichtingen uit de NVAK-aas, oordeelt de kamer. ‘De verplichting als dagelijks beleidsbepaler ervoor te zorgen dat het accountantskantoor over een verzekering beschikte brengt ook mee dat zij erop hadden moeten toezien dat de verzekeringspolis, ook na de wijziging van hun hoedanigheid, voldoende dekking bood voor aansprakelijkheid, vooral gelet op het belang dat wordt gehecht aan een geschikte beroepsaansprakelijkheidsverzekering.’ Dat de tussenpersoon zijn zorgplicht niet nakwam, ontslaat de RA’s dan ook niet van hun eigen verantwoordelijkheid. ‘Dat geldt ook voor het feit dat betrokkenen een civielrechtelijke procedure tegen [de bank] en [het assurantiekantoor] zijn begonnen, mede in het belang van klagers. Dat kwalificeert hooguit als schadebeperkend optreden nadat de verwijtbare gedraging al tot nadeel had geleid.’
Dat de twee de rechter hebben voorgelogen, acht de Accountantskamer niet bewezen. Ook het vervalsen van een opdrachtbevestiging is onvoldoende aangetoond.
Onvoldoende op toegezien
Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, lopen de twee RA’s voor de tweede maal tegen een berisping aan. ‘Het is van groot belang dat deelnemers aan het maatschappelijk verkeer erop kunnen vertrouwen dat het accountantskantoor is verzekerd voor beroepsaansprakelijkheid. De gevolgen kunnen immers aanzienlijk zijn, zoals deze zaak laat zien. Betrokkenen waren zich er ook van bewust dat het kantoor een dergelijke verzekering moesten hebben, maar zij hebben daar onvoldoende op toegezien. Zij schuiven de schuld in de schoenen van de assurantietussenpersoon, die die pil ook in civielrechtelijke zin moet slikken. Het gaat hier evenwel om de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid. De norm is helder en het niet houden aan de norm ervoor te zorgen dat het accountantskantoor beschikt over een geschikte beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar acht de Accountantskamer in strijd met het fundamentele beginsel van professionaliteit, omdat het accountantsberoep daardoor in diskrediet is gebracht.’
Uitspraak 23/902 en 23/903 Wtra AK, 24 november 2023
Geef een reactie