Twee accountants hebben een berisping opgelegd gekregen door de Accountantskamer vanwege een ondeugdelijk rapport over de verkoop van een onderneming dat door de twee was opgesteld. Het rapport was bovendien opgesteld voor de curator in een faillissementszaak. Toen dat ook werd gebruikt voor een civiele procedure waarin een schadevergoeding van acht ton werd toegekend hadden de twee moeten onderkennen dat hun onderzoek het karakter van een persoonsgericht onderzoek had gekregen. Vanwege dat karakter hadden ze ook de verkoper van de onderneming moeten horen voor het rapport werd opgesteld.
Uitspraak: 18-1091-1092 RA-RA
De klager was directeur-grootaandeelhouder van zowel BV X2 als van een in 2013 failliet gegane BV die banners en LED-borden verkocht en verhuurde aan voetbalclubs. Op 2 februari 2011 sloten de twee BV’s een overeenkomst. Onderdeel daarvan was de verkoop en overdracht van de onderneming van de later failliet gegane BV aan BV X2 per 1 juli 2009 voor een bedrag van € 2.659,09.
Waarderingsrapport bestemd voor de curator
Nadat de BV in 2013 failliet ging vroeg de curator aan de twee registeraccountants (betrokkenen) om een rapportage op te stellen over de overname van de onderneming per 1 juli 2009 en de verwerking hiervan in de financiële administratie. Op 8 december 2014 deden de twee een rapport aan de curator toekomen waarin onder andere werd geconcludeerd dat de contractwaarde na aftrek van kosten en afschrijvingen, “resumerend (op basis van extrapolatie contract 17-2008 en 30-6-2009” € 805.355,– bedroeg. Dit rapport bevatte onder andere de volgende opmerkingen:
“deze rapportage is uitsluitend voor u bestemd en het rapport (of delen daarvan) mag zonder onze toestemming vooraf niet aan derden ter beschikking worden gesteld. (…) De aard van de uitgevoerde werkzaamheden houdt in dat er geen standaard accountantscontrole is toegepast, terwijl tevens geen standaardbeoordelingsopdracht is uitgevoerd. Een en ander impliceert dat aan onze rapportage alleen zekerheid met betrekking tot de getrouwheid kan worden ontleend ter zake van aspecten zoals door ons onderzocht en waarover door ons hieronder zal worden gerapporteerd.”
Schadevergoeding van acht ton na onbehoorlijk bestuur
Op basis van het rapport van de registeraccountants nam de curator het standpunt in dat de activa van de BV1 voor een (veel) te laag bedrag zijn overgedragen, waarna de overdracht door de curator wegens benadeling van de schuldeisers wordt vernietigd. De overdracht en de benadeling van de schuldeisers leveren volgens de curator tevens onbehoorlijk bestuur op. Op die grondslagen wordt in de brief betaling gevorderd van een bedrag van € 805.355,–. Vervolgens heeft de curator een procedure aanhangig gemaakt tegen (onder anderen) klagers. In die procedure heeft hij het rapport ingebracht. Bij vonnis van de rechtbank van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank klagers hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de boedel van € 805.355,- Tegen dat vonnis hebben de klagers hoger beroep ingesteld.
Veel minder waarde?
Op verzoek van BV X1 heeft een RA vervolgens een nieuwe beoordeling uitgevoerd van een onderdeel van het rapport en daarover in een memo van 19 september 2017 gerapporteerd. De RA concludeerde dat uit zijn berekeningen een substantieel lagere waarde (en dus schade) blijkt dan aangenomen door de twee registeraccountants. Volgens hem blijkt dat sprake is van een negatieve waarde. Bij brief van 2 oktober 2017 heeft een advocaat namens klagers betrokkenen onder meer het vonnis van de rechtbank van 30 augustus 2017 doen toekomen en hen gevraagd om te reageren op de bevindingen van de RA. In een schrijven van 9 april 2018, gericht aan de curator, hebben betrokkenen vervolgens op verzoek van de curator gereageerd op het nieuwe memo van de RA.
Tuchtklachten over rapport
De klagers spanden naast de civiele procedure ook een tuchtzaak aan tegen de twee registeraccountants. Een hele reeks klachten over de vermeende ondeugdelijkheid van het waarderingsrapport van de registeraccountants wordt door de Accountantskamer niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn van drie jaar. Een andere klacht valt daar wel binnen, namelijk dat de twee naar aanleiding van het schrijven van de advocaat van klagers van 2 oktober 2017 hun eerdere fouten in het rapport niet hebben gecorrigeerd, terwijl zij ook nog eens wisten dat hun rapport voor een ander doel was gebruikt dan waarvoor het was geschreven.
Civiele procedure
‘De Accountantskamer stelt vast dat betrokkenen, toen zij hun reactie schreven, ermee bekend waren dat het rapport in afwijking van wat betrokkenen hebben vastgelegd in de bevestiging van de opdracht van de curator en in het rapport zelf, was ingebracht in een civiele procedure. Tevens wisten betrokkenen toen welke betekenis het rapport in die procedure had gespeeld. Betrokkenen hadden daarin aanleiding moeten vinden, zoals is voorgeschreven in artikel 21 van de VGBA, zich af te vragen of zich op dat moment en ten tijde van het opstellen van het rapport omstandigheden voordeden en/of hadden voorgedaan die een bedreiging konden vormen voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, bedoeld in de VGBA’, spreekt de tuchtrechter uit. ‘Gesteld noch gebleken is dat betrokkenen dit hebben gedaan. Daaruit volgt dat zij hebben gehandeld in strijd met genoemd artikel. Dit handelen levert ook een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in de VGBA. Dat beginsel vergt immers volgens artikel 13 van de VGBA dat de accountant de bij een professionele dienst relevante wetgeving toepast (in dit geval artikel 21 van de VGBA).
Rapport onderdeel van persoonsgericht onderzoek
Naar het oordeel van de Accountantskamer hadden betrokkenen na kennisneming van de brief van de advocaat van klagers van 2 oktober 2017 moeten onderkennen dat het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag lag, gezien de betekenis die aan het rapport was gehecht in de tegen klagers aangespannen civiele procedure, het karakter had (gekregen) van een persoonsgericht onderzoek zoals bedoeld in Praktijkhandleiding 1112 van 6 oktober 2010. Het object van het onderzoek was immers het handelen of nalaten van de rechtspersoon [BV1] en haar middellijk bestuurder, klager [X1], in het kader van de overdracht van de onderneming van [BV1] aan [X2], voor de uitvoering waarvan gegevens zijn verzameld en geanalyseerd, en de uitkomst van het onderzoek was negatief op klagers teruggeslagen. Dat zijn bij uitstek omstandigheden die volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) kenmerkend zijn voor een persoonsgericht onderzoek. De Accountantskamer wijst erop dat het niet horen van de persoon, op wie een dergelijk onderzoek betrekking heeft, dan wel in geval van een rechtspersoon, het niet horen van de toenmalige bestuurder(s), er volgens vaste jurisprudentie van het CBb (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CBB:2015:42) in beginsel toe leidt dat het rapport gebaseerd is op een ondeugdelijke grondslag, tenzij heel bijzondere omstandigheden het nalaten van het horen rechtvaardigen. Betrokkenen hadden dan ook naar aanleiding van de brief van de advocaat van klagers aan de curator moeten meedelen dat bij het opstellen van het rapport was gehandeld in strijd met de verplichting tot het horen van [X1] en onder ogen moeten zien of het hun vrij stond in te gaan op het verzoek van de curator te reageren op het memo van [A] zonder eerst [X1] te horen. Het niet onderkennen dat een persoonsgericht onderzoek is uitgevoerd en het niet naleven van de verplichtingen die daaruit voortvloeien, leveren schendingen op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, zoals bedoeld in de VGBA.
Deugdelijke grondslag rapport
Naar aanleiding van hetgeen in het memo van [A] is opgemerkt hadden betrokkenen zich naar het oordeel van de Accountantskamer tevens moeten afvragen of er aanleiding bestond om het rapport van 8 december 2014 te verduidelijken of aan te passen. Hadden betrokkenen dat gedaan, dan hadden zij, gezien wat hiervoor in 4.4.3 is geoordeeld, in de eerste plaats ingezien dat de opdracht van de curator geen opdracht was zoals bedoeld in Standaard 4400 van de NVCOS. Zij hadden dan ook moeten beoordelen of de bevindingen in het rapport voldeden aan de eisen die voortvloeien uit het meer vermelde fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Die eisen houden volgens vaste jurisprudentie van de tuchtrechter in ieder geval in dat de bevindingen berusten op een deugdelijke grondslag. Die grondslag moet bovendien (zeker als de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft, niet voorafgaande aan het rapporteren is gehoord) voldoende duidelijk uit het rapport zelf blijken. In dit kader moet worden vastgesteld dat in het rapport geen opsomming is opgenomen van de verrichte werkzaamheden en de precieze gegevens op basis waarvan betrokkenen tot hun bevindingen zijn gekomen en zelfs geen opsomming van de werkzaamheden die betrokkenen volgens de opdrachtbevestiging aan de curator zouden uitvoeren. Verder is in het rapport niet omschreven welke beoordelingsmaatstaf of – maatstaven betrokkenen bij het onderbouwen van hun bevindingen en het trekken van hun conclusie over de contractwaarde (zie 2.4 van deze uitspraak) hebben aangelegd en al evenmin van welke veronderstellingen zij daarbij zijn uitgegaan of welke voorbehouden zij bij hun conclusie hebben gemaakt. Betrokkenen hebben niettemin geen aanleiding gezien deze omissies in een nader (aan de curator) uit te brengen rapport te herstellen en ook dat levert een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Contractwaarde
Ter zitting van 5 november 2018 heeft betrokkene [Y2] desgevraagd verklaard dat het begrip contractwaarde, dat in het rapport wordt gehanteerd, en waarbij in het memo van [A] zeer kritische kanttekeningen worden geplaatst, geen vast omlijnd begrip is, waarvan de betekenis voor de niet ingewijde lezer niet onmiddellijk duidelijk is. Betrokkene [Y1] heeft dit antwoord niet weersproken. Ook deze omissie levert een schending op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Kilometervergoeding
In reactie op de opmerking in het memo van [A] over de feitelijk door medewerkers van [BV1] genoten kilometervergoeding van € 0,40 per kilometer, hebben betrokkenen in hun schrijven van 9 april 2018 volstaan met de opmerking dat een vergoeding van € 0,19 per kilometer gebruikelijk en fiscaal onbelast is. Naar het oordeel van de Accountantskamer hadden betrokkenen niet met deze reactie mogen volstaan. De vraag was immers niet welk bedrag gebruikelijk en fiscaal onbelast was, maar naar welke maatstaf de betaalde kilometervergoeding is berekend. Door te volstaan met de hiervoor vermelde opmerking, hebben betrokkenen ten onrechte geen antwoord gegeven op de aan de orde zijnde vraag. Betrokkenen hebben ook hierdoor gehandeld in strijd met het fundamenele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid
Niet bij effect stilgestaan
Dat alles bij elkaar levert op dat het klachtonderdeel gegrond is en de twee registeraccountants een berisping opgelegd krijgen. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkenen zich klaarblijkelijk in het geheel niet hebben gerealiseerd wat het effect kan zijn van een niet voor dat doel opgemaakt rapport in een civiele procedure en kennelijk ook geen benul hebben van de eisen die gelden voor het opstellen van een rapport, zoals dat wat zij hebben uitgebracht. Daardoor hebben betrokkenen in meerdere opzichten gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Geef een reactie