Wegens de goede relatie verhuisde een klant met zijn controlerend accountant mee toen deze van kantoor veranderde. Een paar jaar later treffen beide elkaar bij de Accountantskamer. Wat was er misgegaan?
Een accountant was vanaf 2004 betrokken bij de controle van de jaarrekening van een holding en haar dochteronderneming. Deze hielden zich bezig met de (her)ontwikkeling, de exploitatie en het beheer van onroerend goed. In 2007 werd de accountant partner bij een ander kantoor. De holding verhuisde mee aangezien zij ‘zeer veel waarde’ hechtte aan ‘de goede vertrouwensrelatie’ die de laatste jaren met de accountant waren opgebouwd.
Leningen
De dochter belegde in vastgoed, met name in Nederland, en verstrekte vanaf 2000 leningen aan een projectontwikkelaar. Eind 2012 was hiervoor op de balans een bedrag van 21 miljoen euro verantwoord. In het jaarverslag viel te lezen dat de dochter in 2013 alle de aandelen in de projectontwikkelaar had verworven voor € 1 vanwege de uitblijvende (rente)betalingen op de leningen. Die transactie werd verantwoord in het jaarverslag 2012 van de holding als een gebeurtenis na balansdatum. De accountant gaf eind juni 2013 goedkeurende controleverklaringen af bij de jaarrekeningen van de holding en de dochter.
In 2023 stapten zowel de holding, de dochter als de bestuurder/aandeelhouder van de holding naar de Accountantskamer. De accountant zou bij zijn controle van de jaarrekening 2013 fouten hebben gemaakt. Zo zou hij onder meer te weinig onderzoek hebben gedaan naar de uitstaande leningen en had hij nooit een goedkeurende verklaring mogen afgeven.
Deels ontvankelijk
Er zit een verjaringstermijn aan klachten die de Accountantskamer wil behandelen. Voor de holding en de dochter was die termijn ver overschreden en de Accountantskamer verklaarde hun klacht daarom niet-ontvankelijk. Maar voor de bestuurder/aandeelhouder lag dit anders. Hij was pas jaren later op de hoogte gesteld van de problemen met de jaarrekening 2012 en niet in de positie om eerder een klacht in te dienen. Daarom behandelde de Accountantskamer zijn klacht wel, die in grote lijnen echter overeenkwam met de niet-ontvankelijke klacht van de holding en de dochter.
Had opdracht niet mogen aanvaarden?
Allereerst ging het om de vraag of de accountant zijn controleopdracht voor de jaarrekening 2012 wel had mogen aanvaarden. Hij was al sinds 2007 betrokken bij de controle van de holding en de dochter (en zou dit blijven doen tot 2019), wat zijn onafhankelijkheid mogelijk negatief had beïnvloed. Binnen zijn kantoor was geen sprake van interne roulatie. Volgens artikel 3.3 van de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s) is het bij een organisatie van openbaar belang noodzakelijk om de controlerend accountant na zeven jaren te vervangen. De holding en de dochter zijn echter geen OOB. Artikel 3.3 spreekt wel een voorkeur uit voor vervanging na zeven jaren, maar dat is niet verplicht. . Wat er ook van zij, betrokkene was in 2013 nog geen zeven jaren de verantwoordelijk partner. Hij heeft dus naar het oordeel van de Accountantskamer niet in strijd gehandeld met artikel 3.3 van de Nadere voorschriften onafhankelijkheid van de openbaar accountant (RA’s).
De klager vond dat de accountant ook om een andere reden van de opdracht had moeten afzien. Hij had vraagtekens moeten zetten bij de integriteit van de toenmalige bestuurder van de holding, maar ook bij zijn eigen deskundigheid. De klager meende dat de holding en de dochter niet in het klantprofiel pasten van het accountantskantoor, die zich richtte op ondernemers, instellingen en particulieren in de eigen regio en op franchise- ondernemers en retailorganisaties. Beschikten de accountant en zijn kantoor wel over het inzicht en hadden zij wel praktische ervaring met soortgelijke opdrachten, de kennis van relevante bedrijfstakken of de (vaktechnische) deskundigheid op het gespecialiseerde gebied van internationale vastgoedbeleggingen? Volgens de Accountantskamer was uit de stukken niets gebleken van een gebrek aan deskundigheid. Bovendien was de klacht onvoldoende onderbouwd.
Slechte aflossing
Een andere klacht vond de Accountantskamer wél gegrond. Binnen de holding bestond al langere tijd onvrede met het feit dat de projectontwikkelaar zijn afspraken over aflossing van de lening slecht nakwam. Dit leidde tot het risico dat de post Leningen u/g te hoog gewaardeerd was, waardoor de jaarrekening als geheel een afwijking van materieel belang vertoonde (Standaard 315.3). Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft de accountant onvoldoende opvolging gegeven aan het vereiste om vanuit de controle op passende wijze in te spelen op deze geïdentificeerde risicofactoren (Standaard 330.6).
In de eerste plaats heeft de accountant geen werkzaamheden opgezet en uitgevoerd om vast te stellen waarop het (klaarblijkelijke) vertrouwen van het management in de lening aan de projectontwikkelaar was gestoeld. Ondanks de slechte betalingsmoraal werd het krediet aan deze partij meerdere keren verruimd. ‘Het verkrijgen van inlichtingen kan belangrijke controle-informatie verschaffen en kan zelfs controle-informatie voor een afwijking leveren, maar verschaft op zichzelf gewoonlijk niet voldoende controle-informatie over de afwezigheid van een afwijking van materieel belang op het niveau van beweringen (Standaard 500.A2)’.
Te weinig kritisch
Binnen de holding was sprake van een gebrekkige functiescheiding. Zo was er geen onafhankelijk toezicht in de vorm van een Raad van Commissarissen of een interne auditfunctie. In zijn managementletter 2012 had de accountant geïnformeerd ‘in hoeverre de lening wordt terugverdiend’, maar die vraag leek onbeantwoord te zijn gebleven. Daarmee had de accountant onvoldoende ingespeeld op het ingeschatte risico dat de post Leningen u/g een materiële afwijking vertoont, aldus de Accountantskamer. Pas toen een eerder overeengekomen kredietmaximum werd overschreden, werden er aanvullende schriftelijke afspraken gemaakt. De accountant had daarin aanleiding moeten zien voor het opzetten en uitvoeren van aanvullende controlewerkzaamheden.
Tot slot had de accountant blind gevaren op een taxatie van de waarde van het project dat ontwikkeld werd. Zonder zelf onderzoek te doen, ging de accountant ervanuit dat de waarde hiervan die van de lening ruimschoots overtrof. De veronderstelde zekerheid dat de lening van € 21 mln terugbetaald kon worden, omdat het resort meer dan $ 50 mln waard zou zijn geweest, en daarom op € 21 mln moest worden gewaardeerd, was daarmee op niets anders gebaseerd dan een veronderstelling, aldus de Accountantskamer.
De accountant kreeg een berisping opgelegd.
Lees hier de uitspraak van de Accountantskamer (zaak 23/1236 Wtra AK en 23/1386 Wtra AK)
Geef een reactie