Een openbaar accountant is als accountant en adviseur verbonden aan twee dochtervennootschappen van een Belgisch concern met vestigingen in vele landen. De accountant heeft jaarlijks geadviseerd over door de dochtervennootschappen aan de enige aandeelhouder uit te keren dividend. In maart 2012 heeft hij in een e-mail met bijgevoegd een spreadsheet voorstellen gedaan voor mogelijke dividenduitkeringen. De Accountantskamer oordeelt dat het voorstel gebrekkig is en geeft de accountant een waarschuwing.
De eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid houden in dat de accountant bij het formuleren van een zodanig voorstel duidelijk uiteenzet welke gegevens hij daarbij in aanmerking heeft genomen. Het voorstel waarop de klacht ziet, is volgens de Accountantskamer gebrekkig. Zo blijkt niet aan de hand waarvan de accountant heeft beoordeeld dat de ratio’s nog “voldoende tot goed” waren.
Ook moet de accountant volgens de Accountantskamer niet alleen oog hebben voor het overschrijden van de grens voortvloeiend uit artikel 2:216, tweede lid (oud), van het BW (en dat wil dus zeggen: ultimo 2011), maar ook voor de solvabiliteit van de dochtervennootschap ten tijde van het formuleren van het voorstel drie maanden later en voor de solvabiliteit op het tijdstip waarop de voorgestelde uitkering wordt gedaan.
In het verlengde daarvan diende de accountant de aandeelhouder uitdrukkelijk te wijzen op haar verplichting om te waarborgen dat de solvabiliteit ten tijde van het uitkeren van het voorgestelde dividend nog steeds “gezond” was. In de gegeven omstandigheden had de accountant volgens de Accountantskamer dan ook niet mogen volstaan met het opstellen en het toezenden van het spreadsheet. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC.
De Accountantskamer legt de accountant de maatregel van waarschuwing op.
15/831 Wtra AK van 8 januari 2016
Geef een reactie