De Accountantskamer heeft een klacht afgewezen tegen een RA die een samenwerking met een ander bedrijf te elfder ure afblies en daarna met twee aandeelhouders van de beoogd samenwerkingspartner zelf een vergelijkbaar bedrijf heeft opgericht. Er is niet aannemelijk gemaakt dat de RA oneerlijk heeft onderhandeld of de geheimhouding heeft geschonden.
Tegen de RA was een klacht ingediend door een BV die accountantskantoren helpt met het automatiseren van processen via een centraal softwareplatform. De RA was in september 2015 benaderd voor een samenwerking. Op 1 oktober is een overeenkomst getekend, waarin onder meer een geheimhoudingsbepaling is opgenomen. De RA krijgt onder meer inzicht in de financiële situatie van de BV. Eind november laat de RA echter weten toch af te zien van de samenwerking. Vlak daarna geven ook twee vennoten van de BV aan geen heil meer te zien in voortzetting van de samenwerking met de andere twee eigenaren van de BV. Vervolgens gaan de twee ex-vennoten in zee met de RA in een nieuwe onderneming. Daarbij worden klanten van de BV benaderd.
De resterende twee aandeelhouders van de BV stappen naar de Accountantskamer: de RA is niet eerlijk en oprecht geweest in de onderhandelingen, heeft de geheimhouding geschonden, is met twee aandeelhouders een andere onderneming begonnen en heeft een contract gesloten met een van de klanten van de BV. Nog tijdens de onderhandelingen is de RA met de twee aandeelhouders gaan praten. De interesse in de samenwerking was dus geveinsd, stelt de BV.
Gedragsregels
De Kamer toetst het gedrag van de RA aan de VGBA-gedragsregels. Die werpt tegen dat het gedrag dat hem verweten wordt, betrekking heeft op zijn optreden als ondernemer en niet op zijn optreden als accountant. Daarin volgt de Accountantskamer hem niet: die verwijst onder meer naar artikel 6 van de gedragsregels, “die expliciet inhoudt dat het eerlijk en oprecht optreden van een accountant, dat het fundamentele beginsel van integriteit van hem verlangt, onder meer inhoudt dat hij eerlijk zaken doet en de waarheid geen geweld aandoet”.
Verhoudingen onder druk
De RA verweert zich verder door aan te geven dat hij van de samenwerking af zag nadat hem duidelijk werd dat de verhoudingen tussen de aandeelhouders van de BV al enige tijd onder druk stonden. Daarna is hij met twee aandeelhouders in zee gegaan omdat hij vanaf het begin de intentie had om vergelijkbare activiteiten te gaan ondernemen.
Veronderstelling
De Accountantskamer geeft de RA gelijk. De BV heeft niet aannemelijk gemaakt dat de RA met een dubbele agenda de onderhandelingen is ingegaan. Dat is, aldus de uitspraak, “niet meer dan een veronderstelling die verder niet aannemelijk is geworden”. Zo blijkt dat in het begin van de besprekingen al duidelijk was dat de RA zelf ook met het opzetten van een onderneming bezig was. Dat er klanten van de BV zijn benaderd, noemt de Kamer “niet tuchtrechtelijk verwijtbaar”. Er is niet gebleken dat op de twee ex-aandeelhouders een non-concurrentiebeding van toepassing was.
Geen schending geheimhouding
Ook schending van de geheimhoudingsplicht is niet aan de orde: “Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, is het gebruik maken van de kennis van het bedrijf van klaagster bij het nemen van de beslissing om in [de nieuwe BV] te investeren, geen schending van de geheimhoudingsovereenkomst, nog daargelaten dat betrokkene betwist dat hij dit heeft gedaan. Daarbij komt dat ook [de twee ex-aandeelhouders] de beschikking hadden over de verstrekte gegevens.”
De klacht wordt ongegrond verklaard.
Geef een reactie