Twee accountants die bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) beroep hebben aangetekend tegen een doorhaling van een maand, hebben nul op het rekest gekregen. Sterker nog: het college heeft de doorhaling uitgebreid naar drie maanden.
Beide accountants zijn werkzaam bij een accountantskantoor dat onder meer de jaarrekening samenstelt voor een bedrijf. Dat exploiteert sinds medio 2012 een particuliere woonzorginstelling en huurt daartoe een villa. De verhuurder krijgt in 2013 contact met een partij die is geïnteresseerd in overname van de villa. Onderling wordt afgesproken dat een zogeheten toekomstparagraaf wordt opgesteld met betrekking tot de huurder. Die wordt niet gekend in die afspraak. Op 31 januari 2014 volgt een rapport van een van de accountants met een prognose van de bezetting van de 15 zorgstudio’s voor dat jaar.
Oordeelsvorming aangetast
De huurder stapt vervolgens naar de Accountantskamer: de accountants hebben de fundamentele beginselen van professionaliteit, integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, en vertrouwelijkheid geschonden. Zij hadden het rapport nooit in deze vorm en met deze inhoud mogen uitbrengen. De Accountantskamer verklaart de klacht deels gegrond. Door de opdracht te aanvaarden zonder volledig transparant te zijn tegenover de huurder hebben de accountants onvoldoende “de in de betrokken situatie te betrachten distantie in acht genomen”. Naar het oordeel van de accountantskamer is de professionele oordeelsvorming van appellanten daadwerkelijk aangetast nu zij de opdracht hebben uitgevoerd zonder de hurende partij daarin op enig moment te betrekken en expliciet toestemming te vragen. Beide accountants krijgen een tijdelijke doorhaling van de inschrijving in het NBA-register opgelegd voor de duur van één maand.
Hoger beroep
In hoger beroep stellen de accountants tegenover het CBb dat zij de procedure tot acceptatie van de opdracht op juiste wijze hebben uitgevoerd. Zij gingen ervan uit dat geen sprake was van een persoonsgericht onderzoek omdat hun onderzoek een toekomstparagraaf betrof en zij niet hebben beoordeeld wat zich in het verleden heeft voorgedaan. Zij halen bovendien een e-mail aan van de verhuurder aan de bestuurder van de huurder, waaruit zij afleiden dat deze mondeling met de opdracht had ingestemd en van de voorgenomen verkoop op de hoogte was. Dat is deels mondeling gecommuniceerd, maar blijkt ook uit een aantal stukken. “Appellanten zijn van mening dat de gekozen handelwijze wellicht niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat de verwijten die hun onder de gegeven omstandigheden gemaakt kunnen worden niet van dien aard zijn dat de door de accountantskamer opgelegde maatregel in stand kan blijven.”
Het CBb volgt echter de Accountantskamer in zijn oordeel. “Appellanten stellen de procedure van opdrachtaanvaarding op juiste wijze te hebben doorlopen, maar enige vastlegging waaruit dit zou kunnen blijken hebben zij niet overgelegd.” Wel bevestigt het college dat er niet van een persoonsgericht onderzoek sprake was. De opdracht had tot doel vast te stellen in hoeverre de huurder in de toekomst aan zijn verplichtingen kon voldoen. “Niet is echter gebleken dat de accountantskamer van een onjuist toetsingskader is uitgegaan nu zij het handelen en nalaten van appellanten heeft getoetst aan de fundamentele beginselen zoals opgenomen in de VGBA. In zoverre faalt het hoger beroep.”
Geen toestemming
Dat faalt ook op het punt dat de directie van de huurder toestemming zou hebben gegeven om financiële gegevens te gebruiken. “Anders dan appellanten menen, valt een en ander ook niet uit het in hoger beroep overgelegde e-mailbericht van 30 januari 2014 op te maken. Naar het oordeel van het College treft appellanten het verwijt dat zij gebruik hebben gemaakt van de financiële gegevens van [de huurder] zonder haar instemming met het gebruik daarvan voor het rapport te hebben gevraagd en verkregen, zonder die instemming formeel aan haar te bevestigen en zonder dit alles vast te leggen in het dossier.”
Geen zinvolle uitvoering
Het CBb vindt dat de accountants bij gebrek aan instemming van de directie van de huurder met het gebruik van haar financiële gegevens voor het in opdracht van een derde partij opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen over haar toekomstige financiële gegoedheid eigenlijk niet op zinvolle wijze aan de opdracht uitvoering konden geven. “Appellanten hadden het rapport van 31 januari 2014 inderdaad niet, althans in ieder geval niet in deze vorm en met deze inhoud, mogen uitbrengen.” Dat oordeel verandert niet als de bedoelde financiële gegevens wél voor de opdracht gebruikt hadden mogen worden. “Appellanten hebben op veronderstellingen gebaseerde exploitatieprognoses als feitelijke bevindingen gepresenteerd.”
Geen besef
Het CBb neemt de overtreding ernstiger op dan de Accountantskamer. “In het bijzonder dient het verzuim [de huurder] toestemming te vragen voor het gebruik van haar gegevens en zonder haar medeweten over haar te rapporteren en het zonder deugdelijke grondslag doen van uitspraken appellanten ernstig te worden aangerekend. Met de opmerking van appellanten dat hun werk niet de schoonheidsprijs verdient, bevestigen appellanten dat zij nog steeds niet beseffen hoezeer zij zich in strijd met de gedrags- en beroepsregels hebben gedragen.”
De schorsing van een maand is daarom niet passend, vindt het college, dat de doorhaling verlengt naar drie maanden.
Geef een reactie