Wanneer is een feit zo nieuw dat een accountant op die basis zijn eerdere goedkeuring aan door hem gecontroleerde financiële cijfers van een instelling kan intrekken? Dat is in de kern de vraag die maandag 10 december bij de Accountantskamer voorlag.
Mag een accountant zijn goedkeuring intrekken nadat een derde partij – na de controle en de goedkeuring van de financiële cijfers – een nieuwe situatie creëert die naar mening van de accountant de basis onder zijn eerdere goedkeuring wegtrekt?
Nee, dat vinden de klagers, de stichting PMLF, die na de intrekking van de goedkeurende verklaring door de betrokken accountant een tuchtklacht tegen hem indienden. Uiteindelijk gaat het om groot geld.
Materiële verschillen tussen cijfers opgesteld in juli en december
De betrokken stichting PMLF is een kenniscentrum ten behoeve van Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven gericht op o.a. proces- en laboratoriumtechniek. Oftewel – herkenbaarder – een instelling die een bedrijf het predicaat Erkend Leerbedrijf mag toekennen. Onder het vorige kabinet werden per 1 augustus 2015 de taken van dergelijke kenniscentra ondergebracht bij de SSB, de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven. In het geval van PMLF betekende dat de activiteiten van PMLF voortaan onder de vlag van SBB gaan plaatsvinden en dat activiteiten en (financiële) verplichtingen aan de SBB werden overgedragen. De overeenkomst daartoe werd op 16 juni 2015 afgesloten. Onderdeel van deze overeenkomst was een voorlopige overdrachtsbalans per 31 juli 2015, voorzien van een controleverklaring van de betrokken accountant. Vervolgens levert PMLF eind december van dat jaar het definitieve financieel verslag over de periode 1 januari – 31 juli 2015 af, opnieuw voorzien van een goedkeurende verklaring door de betrokken accountant.
Dit overzicht bevat echter materiële afwijkingen t.o.v. van het eerder in juli opgeleverde financieel overzicht.
Onderwijsinspectie gaat op onderzoek
Wat de betrokken accountant in eerste instantie goed vond wordt vervolgens nader onderzocht door de onderwijsinspectie. En die vinden dat de geconstateerde afwijkingen echt te groot zijn. Reden voor de inspectie om een rechtmatigheidsonderzoek in te stellen naar de jaarstukken van de organisatie vanaf 2012 en over 2015.
Onderwerp van dispuut worden o.a. de door PMLF opgevoerde overheadkosten van € 590.000 en de verplichtingen die voortvloeien uit de voor PMLF geldende beëindigingsovereenkomst met het bedrijf waarmee PMLF veel mee samenwerkt (o.a. ICT, back office, inhoudelijke ondersteuning e.d.). Het bedrijf is o.a. een opleider in het betreffende marktsegment. PMLF bracht in het verleden veel werk onder bij dit bedrijf. Er was ook sprake van personele unies tussen stichting PMLF en het bedrijf en was er gezamenlijke huisvesting. Daarnaast wordt de in 2008 tussen het bedrijf en de stichting afgesloten samenwerkingsovereenkomst onderwerp van dispuut tussen PMLF enerzijds en de onderwijsinspectie anderzijds. PMLF stelt dat de samenwerkingsovereenkomst niet eerder opgezegd kan worden dan per 15 februari 2017 – gegeven dat de overeenkomst een periode van 2 jaar beslaat en dat een opzegtermijn van 1 jaar in acht genomen moet worden. De kosten die PMLF daarvoor opvoert bedragen € 590.000. De onderwijsinspectie stelt in haar onderzoek dat op basis van de afspraken tussen het bedrijf en PMLF de einddatum van de samenwerkingsovereenkomst niet in 2017 valt maar in feite op 31 juli 2015. De claim van € 590.000 – door de accountant in het decemberoverzicht wel goedgekeurd – vindt de inspectie daarom niet terecht.
Daarnaast speelt nog een ander bedrag een belangrijke rol. Zo leidt het bedrijf door het vertrek van PMLF een financieel nadeel van € 755.000. Deze bedragen komen terug in het door de accountant gecontroleerde overzicht van PMLF. Hierdoor is de financiële situatie van PMLF einde 2015 een totaal andere dan in het eerder in juli opgestelde overzicht over dezelfde periode.
Dieper graven door onderwijsinspectie
De onderwijsinspectie zet vervolgens overal vraagtekens bij en graaft misschien wel een tikkeltje dieper dan de betrokken accountant en constateert dat de opgevoerde extra bedragen niet kunnen worden gestaafd door o.a. de samenwerkingsovereenkomst tussen het bedrijf en PMLF uit 2008 en dat de extra opgevoerde overheadkosten niet goed genoeg gedocumenteerd zijn. Bij de betrokken accountant leidt dit tot de afweging – ook na intern beraad met de eigen juristen – dat de goedkeurende verklaring moet worden ingetrokken en moet worden vervangen door een verklaring met oordeelsonthouding. De nieuwe feiten die door de onderwijsinspectie naar voren zijn gebracht, zoals een andere interpretatie van het kunnen beëindigen van de samenwerkingsovereenkomst en de geconstateerde vragen bij de in de decembercijfers opgevoerde extra overheadkosten geven daar aanleiding toe.
Feitelijk niks gebeurd
Klagers vinden dat onterecht en stellen dat er feitelijk na december niets gebeurd dat het intrekken van de goedkeurende verklaring rechtvaardigt. Het gaat om een meningsverschil tussen PMLF enerzijds en onderwijsinspectie anderzijds.
De accountant denkt daar anders over. Zijn advocaat stelt dat de onderwijsinspectie de toetsingsnorm voor de door PMLF gehanteerde bedragen anders interpreteert dan de betrokken accountant op het moment van afgeven van zijn verklaring ‘bedacht was geweest en behoefde te zijn.’ Van PMLF werd een nadere onderbouwing gevraagd die PMLF blijkbaar niet kon leveren. De betrokken accountant kon niet weten dat de onderwijsinspectie andere eisen stelde dan op het moment van afgeven van de verklaring bekend was. Dit terwijl PMLF op dat moment al wel op de hoogte was van welke eisen de inspectie stelde, aldus de advocaat.
Onduidelijke criteria Ministerie van Onderwijs
De advocaat van de accountant werpt hier overigens wel een verwijt naar het Ministerie van Onderwijs. Zo bestond er geen duidelijk protocol met daarin een meetlat hoe een accountant afspraken over contracten en verplichtingen die in de overdrachtsbalansen moet interpreteren. ‘Redelijk en transparant,’ dat was volgens de verdediging het enige richtsnoer vanuit het ministerie. Dat betekende dat de betrokken accountant geen andere mogelijk had dan zelf invulling geven aan dergelijke criteria.
Overigens bestond er voor de genoemde bedragen van € 590.000 en € 750.000 waar de accountant in eerste instantie mee akkoord ging wel een juridische onderbouwing in de vorm van overeenkomsten tussen PMLF en het betrokken bedrijf. Die overeenkomsten waren afgesloten in de tweede helft van 2015. Dus na het vaststellen van de voorlopige cijfers in juli.
Uitspraak over 15 weken
En de voorzitter van de Accountantskamer kondigde al wel aan dat, gegeven de werkvoorraad van de Accountantskamer, het wel eens langer zou kunnen duren.
Zaaknummer:18/1093 Wtra AK
Geef een antwoord