Al in 2014 kreeg een RA een waarschuwing opgelegd vanwege zijn rol in een uit de hand gelopen conflict tussen de voorzitter van woningstichting Boerhaave en de directeur van een projectbureau. Daarbij bleef het niet, want de voorzitter startte vervolgens nog een civiele procedure en een nieuwe tuchtrechtelijke procedure tegen de RA. Dat laatste zonder resultaat, want net als eerder bij de Accountantskamer oordeelt nu ook het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) dat niet is bewezen dat de RA tijdens een comparitiezitting van de rechtbank Oost-Brabant heeft gelogen door een valse en met opzet onjuiste verklaring te geven.
Conflict voorzitter en directeur
Tussen de voorzitter van de woningstichting en de directeur van het projectbureau was een conflict ontstaan over de financiële afwikkeling van de renovatie van een appartementencomplex. De voorzitter vroeg het faillissement in privé van de directeur aan, maar dat werd mede op basis van een accountantsmededeling van de RA afgewezen. Daarin stelde hij namelijk dat het projectbureau een vordering had op de voorzitter en de woningstichting.
Waarschuwing
De RA krijgt vervolgens in 2014 de waarschuwing opgelegd, omdat hij de conclusie over de vordering alleen op basis van informatie van de directeur van het projectbureau trok, de voorzitter was daarover niets gevraagd. Daar blijft het niet bij, want de voorzitter begint een civiele procedure tegen de accountant en diens werkgever waarbij hij een schadevergoeding van een kleine zeven ton claimt. Tijdens de comparitiezitting van de rechtbank Oost-Brabant verklaart de RA dat hij na de beslissing van de Accountantskamer de voorzitter de gelegenheid heeft gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen. ‘De stukken die hij mij heeft verstrekt vormen voor mij juist een bevestiging dat mijn conclusies zoals gedaan in de mededeling juist waren’, verklaarde de RA. Ook zijn advocaat stelde daar dat hij de voorzitter in de gelegenheid had gesteld hem te overtuigen van de onjuistheid van de mededeling.
‘Pure leugenaar’
Die is het daar niet mee eens en spant over de verklaringen een nieuwe tuchtrechtprocedure aan, waarbij hij de RA verwijt te hebben gelogen doordat hij een valse en met opzet onjuiste verklaring heeft afgegeven. Hij stelt zich op het standpunt dat de RA ‘een pure leugenaar’ is omdat hij, anders dan hij op 9 september 2015 tijdens de comparitie van partijen heeft verklaard geen contact met de voorzitter heeft opgenomen na de zitting van de Accountantskamer, hij geen stukken bij de voorzitter heeft opgevraagd en evenmin stukken van hem heeft gekregen. De verklaring heeft de RA volgens de voorzitter enkel uitgesproken om de rechter te beïnvloeden en het civiele geschil te traineren. De voorzitter stelde door de verklaring benadeeld te zijn in lopende procedures. De RA zelf betwistte dat hij op de bewuste zitting heeft verklaard dat hij na de zitting bij de Accountantskamer contact met de voorzitter had opgenomen, hem om stukken had gevraagd en deze stukken van hem had gekregen. Hij betwistte verder dat hij opzettelijk een onjuiste verklaring heeft afgelegd en stelde op die zitting te hebben aangegeven dat hij er steeds voor openstond om door de voorzitter door middel van stukken van diens standpunt overtuigd te worden. De Accountantskamer vindt echter dat de voorzitter onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de RA een valse en met opzet onjuiste verklaring heeft afgelegd en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.
Onhandig geformuleerd
Ook in hoger beroep heeft de voorzitter nu geen succes. De RA meldde bij het CBb dat zijn verklaring tijdens de zitting van 9 september 2015 onhandig was geformuleerd: ‘het klopt dat betrokkene appellant na de uitspraak van de accountantskamer van 5 september 2014 niet expliciet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. De gemachtigde van betrokkene heeft de ontstane onduidelijkheid ter zitting echter direct weggenomen, door te verklaren dat betrokkene appellant na indiening van de klacht (en dan wordt bedoeld de klacht die op 12 maart 2012 is ingediend bij de klachtencommissie van NIVRA-NOvAA) in de gelegenheid heeft gesteld hem te overtuigen van de onjuistheid van zijn mededeling. De kern van de verklaringen tijdens de comparitie op 9 september 2015 was dat betrokkene altijd open heeft gestaan voor argumenten en documenten van appellant. Wat betrokkene van appellant heeft ontvangen vormde echter geen aanleiding om zijn standpunt, zoals dat was geformuleerd in de brief van 23 januari 2012, aan te passen. Ook de accountantskamer heeft niet geoordeeld dat de conclusies van betrokkene in die brief onjuist waren. De gegrondverklaring door de accountantskamer in de uitspraak van 5 september 2014 was er in gelegen dat betrokkene ook overleg had moeten plegen met appellant in plaats van vooral uit te gaan van mededelingen van zijn opdrachtgever.’
CBb eens met Accountantskamer
Het College verenigt zich met de overwegingen van de Accountantskamer en maakt deze tot de zijne. De Accountantskamer heeft volgens het CBb terecht geoordeeld dat niet is gebleken van een bewust onjuist of misleidend standpunt van de RA: ‘Betrokkene heeft erkend dat zijn verklaring tijdens de zitting op 9 september 2015 onjuist was, voor zover hij heeft verklaard dat hij betrokkene na de uitspraak van de accountantskamer de gelegenheid zou hebben gegeven zijn standpunt naar voren te brengen. Dat hij dit bewust of opzettelijk heeft gedaan om – zoals appellant betoogt – de civiele procedure te winnen is naar het oordeel van het College echter geenszins gebleken. Daarbij constateert het College dat het zwaartepunt van de door betrokkene ter comparitie afgelegde verklaring lag bij de waardering van de door appellant overgelegde stukken. Deze verklaring van betrokkene kan dan ook niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Verder acht het College net als de accountantskamer van belang dat appellant pas na de tweede comparitiezitting in de civiele procedure heeft geklaagd over de juistheid van de verklaring van betrokkene. Voor zover appellant meent dat de rechtbank zich heeft laten leiden door onjuiste verklaringen van betrokkene, daargelaten of dit juist is, had appellant de zijns inziens onjuiste verklaringen van betrokkene bij de tweede comparitie aan de orde kunnen stellen. De grieven slagen niet.’
Geef een reactie