Een ex-ambtenaar van de gemeente Rotterdam heeft geen succes met een herzieningsverzoek bij de Accountantskamer in een zaak tegen drie RA’s van KPMG. De Wtra kent namelijk geen mogelijkheid tot het doen van een verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak. In bijzondere gevallen kan weliswaar om herziening worden verzocht, maar in dit geval verklaart voorzitter Schreuder het verzoek niet-ontvankelijk.
Uitspraak: 19-1961, 19-1962 en 19-1963 3xRA
Valse facturen
Tussen december 2009 en december 2011 had de voormalig ambtenaar voor € 1,5 miljoen aan valse facturen ingediend en de betaling ervan grotendeels doorgesluisd naar een eigen bedrijfje. KPMG was ingeschakeld om onderzoek te doen naar de fraude en concludeerde dat een groot aantal valse facturen was ontvangen en betaald aan de ex-ambtenaar door de gemeentelijke dienst die als taak had de jeugdwerkloosheid aan te pakken. In 2015 werd de man veroordeeld tot het terugbetalen van de ten onrechte gedeclareerde bedragen aan de gemeente.
Meerdere tuchtzaken
Daarna spande de voormalig ambtenaar zonder succes verschillende zaken bij de Accountantskamer. Net als eerder bij de Accountantskamer bleef in juni van dit jaar ook in hoger beroep niets overeind van zijn klachten over een persoonsgericht onderzoek dat door KPMG Advisory naar hem werd uitgevoerd. Ook werd in maart van dit jaar nog een klacht tegen de betrokken KPMG’ers deels niet-onvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Voorzitter
Het herzieningsverzoek van de man had betrekking op een uitspraak van eind 2018 waarin zijn klacht niet-ontvankelijk werd verklaard. De Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) bepaalt dat indien naar het oordeel van de voorzitter van de accountantskamer een klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, de voorzitter de zaak zonder zitting kan afdoen.
Geen herzieningsverzoek door klager mogelijk
De voorzitter van de Accountantskamer vindt dat daarvan sprake is en spreekt uit dat de Wtra de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om herziening van een onherroepelijke uitspraak niet kent. Een dergelijk verzoek om herziening is dan ook in beginsel niet mogelijk. De algemene beginselen van behoorlijk (tucht)procesrecht brengen mee dat in bijzondere gevallen herziening kan worden verzocht van een onherroepelijk geworden uitspraak, maar alleen door degene over wie was geklaagd. Voor een oorspronkelijke klager is het niet mogelijk om een verzoek om herziening in te dienen. Daaruit volgt dat het herzieningsverzoek van de man niet kan worden gehonoreerd.
EVRM
De ontslagen ambtenaar heeft zich verder nog, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, op het standpunt gesteld dat uit deze bepalingen volgt dat ook voor hem, als oorspronkelijke klager, de mogelijkheid dient te bestaan om te verzoeken om herziening.
De voorzitter overweegt naar aanleiding hiervan dat het wettelijk tuchtrecht voor accountants in de eerste plaats tot doel heeft om in het algemeen belang een goede wijze van beroepsuitoefening te bevorderen. Om een beroep artikel 6 van het EVRM te kunnen doen is vereist dat de procedure betrekking heeft op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen (de civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM) dan wel op het vaststellen van de gegrondheid van een strafvervolging (de strafrechtelijke poot van artikel 6 EVRM). In dit geval is sprake van een geschil over de mogelijkheid voor klager om te kunnen verzoeken om herziening van een onherroepelijke uitspraak van de Accountantskamer.
Strafrechtelijke poot
Het CBb heeft bij uitspraak van 16 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:359) geoordeeld dat gelet op de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de karakteristieken van het Nederlandse accountantstuchtrecht geen sprake is van een criminal charge als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De strafrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing.
Civielrechtelijke poot
De voorzitter volgt voor wat betreft de civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:52), gelezen in samenhang met de onderdelen 3.9 tot en met 3.11 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2018:47), waarnaar de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.4.2 van zijn arrest verwijst. Samengevat is de conclusie dat bij een verzoek tot heropening van een tuchtzaak geen sprake is van vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen. De voorzitter is van oordeel dat de lacune in de wet om een verzoek om herziening in te dienen, niet leidt tot vaststelling van enige burgerlijke rechten en verplichtingen van verzoeker. De civielrechtelijke poot van artikel 6 EVRM is daarom niet van toepassing. Dat verzoeker mogelijk belang heeft bij herziening van de beslissing om “zijn” zaak vervolgens aan de civiele rechter voor te kunnen leggen, maakt dat oordeel niet anders.
Geef een reactie