In opdracht van een curator een rapport van feitelijke bevindingen opstellen en daarin ernstige tekortkomingen constateren over een collega-accountant zonder die accountant zelf te horen. Een RA deed het en schoot daarmee zelf flink tekort in zijn taakuitvoering, constateert de Accountantskamer.
Uitspraak: 19-960 RA
Persoonsgericht onderzoek
Het rapport van de RA over twee failliete bedrijven vertoont naar het oordeel van de tuchtrechter kenmerken van een persoonsgericht onderzoek, omdat de accountant de opdracht had om zich een oordeel te vormen over de juiste verwerking van verschillende aspecten in enkele jaarrekeningen van de bedrijven. Het is vaste jurisprudentie dat wanneer sprake is van een persoonsgericht onderzoek de personen op wie het onderzoek is gericht in beginsel dienen te worden gehoord. Omdat het betrokken accountantskantoor niet is gehoord mist het rapport van de RA een deugdelijke grondslag, concludeert de tuchtrechter. Ook had de accountant er rekening mee moeten houden dat zijn rapport in een gerechtelijke procedure zou worden ingebracht.
Faillissement onderhouds- en aannemingsbedrijf
Twee financiële holdings exploiteerden via negen dochtervennootschappen een onderhouds- en aannemingsbedrijf. Alle vennootschappen gingen echter failliet. De curator kwam vervolgens tot de conclusie dat de jaarrekeningen van de financiële holdings stelselmatig geen getrouw beeld gaven. Daarop onderzocht hij de mogelijkheden om de aandeelhouders en (indirect) bestuurders van de failliete bedrijven en het accountantskantoor dat als controlerend accountant had opgetreden daarvoor aansprakelijk te stellen.
Onderzoek
Als onderdeel van die mogelijke aansprakelijkstelling schakelde de curator de RA in voor een onderzoek. In de door de curator geaccepteerde offerte daarvoor meldde de RA onder anderen dat door zijn kantoor in het onderzoek een oordeel zou worden gevormd omtrent de juiste verwerking van verschillende aspecten in de jaarrekeningen. Daarbij tekende hij wel aan dat zijn kantoor geen expliciet waardeoordeel zou kunnen geven over de vraag of de controlerend accountant toerekenbaar tekort was geschoten.
Rechtszaak
De conclusies in het rapport van feitelijke bevindingen bleken niettemin niet mals. De RA constateerde ernstige tekortkomingen in de jaarrekeningen. De curator dagvaardde vervolgens de aandeelhouders en (indirect) bestuurders van de failliete bedrijven en het accountantskantoor voor de rechtbank in Rotterdam, omdat ze volgens hem aansprakelijk zouden zijn voor de faillissementen wegens onrechtmatig handelen jegens de financiële holding en schuldeisers.
Intrekken rapport
De aangeklaagde voormalige aandeelhouders en (indirect) bestuurders vroegen vervolgens aan de RA om het rapport in te trekken en aan de curator te berichten dat het hem niet is toegestaan om zich op dit rapport te beroepen. De RA gaf daaraan gehoor en meldde daarbij : ‘In onze opdrachtbeschrijving hebben wij destijds opgenomen dat ons rapport slechts is bedoeld voor de opdrachtgever en dat deze er zelf conclusie uit dient te trekken. Dat ons rapport nu als bijlage bij de dagvaarding is gevoegd is niet overeenkomstig de opdrachtbeschrijving en was ons tot dusver ook niet bekend.’ De curator stelde niettemin tijdens de civiele procedure tegen de voormalige aandeelhouders en (indirect) bestuurders dat het rapport van de RA een schriftelijk stuk is waar bewijskracht aan toegekend moet worden.
Vergaande conclusies
Daarop dienden de voormalige aandeelhouders en (indirect) bestuurders een tuchtklacht tegen de RA in. De tuchtrechter acht een deel van de klachten gegrond. De RA stelde dat hij de opdracht onder Standaard 4400 heeft uitgevoerd, omdat hij alleen verslag heeft gedaan van zijn feitelijke bevindingen. Naar het oordeel van de Accountantkamer is echter geen sprake geweest van werkzaamheden als bedoeld in Standaard 4400, omdat de te beantwoorden vragen tot het trekken van conclusies dwingen. ‘Betrokkene is in zijn rapport ook tot (vergaande) conclusies gekomen […] Deze conclusies passen niet in een rapport van feitelijke bevindingen, omdat in een dergelijk rapport het trekken van conclusies aan de opdrachtgever had moeten worden gelaten. Paragraaf 5 van Standaard 4400 vermeldt immers dat, aangezien de accountant alleen maar verslag doet van de feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden, geen zekerheid wordt verschaft en dat in plaats daarvan de gebruikers van het rapport zich zelf een oordeel zullen moeten vormen betreffende de werkzaamheden en bevindingen die door de accountant in het rapport zijn weergegeven en dat zij hun eigen conclusies moeten trekken uit de door de accountant verrichte werkzaamheden.’
Persoonsgericht onderzoek
De Accountantskamer ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of de RA een persoonsgericht onderzoek heeft uitgevoerd. Ten aanzien daarvan wordt overwogen dat in Handreiking 1112 onder een persoonsgericht onderzoek wordt verstaan de aan een accountant verleende opdracht, waarvan het object bestaat uit het functioneren, handelen of nalaten van handelen van een (rechts)persoon, voor de uitvoering waarvan werkzaamheden met een verifiërend karakter worden verricht, onder andere bestaande uit het verzamelen en analyseren van al dan niet financiële gegevens en het rapporteren van de uitkomsten.
Het rapport van de RA vertoont kenmerken van een persoonsgericht onderzoek, concludeert de Accountantskamer, ‘omdat betrokkene de opdracht had om zich een oordeel te vormen over de juiste verwerking van de verschillende aspecten in de jaarrekeningen’. Het onderzoek zou door de curator worden gebruikt om de (gestelde) aansprakelijkheid van het betrokken accountantskantoor verder uit te werken, blijkt uit een notitie van de curator. Daarnaast blijkt ook uit de vraagstelling, het onderzoek en de conclusies van de RA dat hij zich met name heeft gericht op het handelen en nalaten van het accountantskantoor, constateert de tuchtrechter.
‘Het is vaste jurisprudentie dat wanneer sprake is van een persoonsgericht onderzoek de personen op wie het onderzoek is gericht in beginsel dienen te worden gehoord. Dit uitgangspunt geldt ook als er geen sprake is van een persoonsgericht onderzoek in eigenlijke zin, maar de betrokkenheid van bepaalde personen bij handelingen waarop het onderzoek is gericht wel zodanig is, dat het onderzoek onvermijdelijk de positie en het functioneren van deze personen raakt. Door het horen wordt hun de mogelijkheid geboden om informatie te verschaffen voordat de resultaten aan de opdrachtgever worden gerapporteerd. Als het horen van een persoon ten onrechte achterwege is gebleven, berust het rapport niet op een deugdelijke grondslag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die het achterwege laten van het horen rechtvaardigen.
Naar het oordeel van de Accountantskamer had betrokkene in ieder geval [accountantskantoor2] als controlerend accountant de gelegenheid moeten bieden om te reageren op zijn bevindingen. Het onderzoek was immers met name gericht op de door [accountantskantoor2] uitgevoerde werkzaamheden en de bevindingen van betrokkene waren niet gunstig voor [accountantskantoor2]. Daar komt bij dat betrokkene zich uitsluitend heeft gebaseerd op de door de curator beschikbaar gestelde informatie en hij op basis van deze eenzijdige informatie vergaande conclusies heeft getrokken over verschillende posten in de jaarrekeningen. Door [accountantskantoor2] niet te horen, heeft betrokkene haar de mogelijkheid ontnomen om, zoals door klagers is aangevoerd, een verklaring te geven voor (een aantal) bevindingen en om onderliggende informatie uit de controledossiers van [accountantskantoor2], die de bevindingen van betrokkene in een ander licht zouden kunnen plaatsen, over te leggen. Omdat [accountantskantoor2] niet is gehoord, mist het rapport een deugdelijke grondslag. Bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat [accountantskantoor2] in dit geval niet hoefde te worden gehoord zijn niet gesteld en zijn ook niet gebleken.’
Civiele procedure
‘Daarnaast had betrokkene er rekening mee moeten houden dat de curator zijn rapport (integraal) in de civiele procedure zou overleggen. Hij was immers op de hoogte van het voornemen van de curator om klagers aansprakelijk te stellen en hij wist dat de curator zijn rapport zou gebruiken om zijn standpunt verder uit te werken. Daarom had betrokkene in zijn rapport moeten opnemen dat hij zich heeft gebaseerd op eenzijdig verkregen informatie en dat [accountantskantoor2] niet in de gelegenheid is gesteld om op zijn bevindingen te reageren.’
Daarmee heeft de RA in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder d VGBA) gehandeld, concludeert de tuchtrechter.
Onjuiste feiten
Ook de klacht dat de RA onjuiste feiten heeft gepresenteerd en/of feiten onjuist heeft gepresenteerd wordt gegrond verklaard, aangezien de RA de met een rapport onderbouwde verwijten van de klagers naar het oordeel van de tuchtrechter onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Voor het overige worden de klachtonderdelen ongegrond verklaard.
Maatregel
De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij acht de Accountantskamer van gewicht dat de RA een rapport zonder deugdelijke grondslag heeft uitgebracht, terwijl hij er rekening mee had moeten houden dat dit rapport zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Anderzijds is meegewogen dat aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
Geef een reactie