Het hoger beroep dat een inmiddels uitgeschreven RA bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) aanspande tegen een veroordeling van de Accountantskamer heeft niet bepaald het resultaat waar de vrouw waarschijnlijk op had gehoopt. De klachten worden door het College in alle onderdelen ongegrond verklaard, behalve die over de strafmaat, een doorhaling van drie maanden. Die bestraffing was namelijk te licht, oordeelt het CBb, en wordt daarom omgezet naar een doorhaling van zes maanden.
Misleiding en manipulatie
De sinds 15 november 1999 ingeschreven voormalige accountant is werkzaam als senior beleidsmedewerker zorginkoop bij Zorg & Zekerheid te Leiden. De vrouw speelde volgens de Accountantskamer een zeer kwalijke rol toen ze een vriend bijstond bij de afwikkeling van zijn echtscheidingsprocedure. Ze probeerde het bij de echtgenote van haar vriend te doen voorkomen dat ze de belangen van beide partijen diende, maar misleidde en manipuleerde ondertussen in het belang van de man.
Meervoudig gehandicapte dochter speelbal
Daarbij werd nota bene de meervoudig gehandicapte dochter van het echtpaar tot speelbal in het conflict gemaakt. Zo spoorde de voormalige RA de man aan om de dochter te laten verklaren dat haar moeder haar regelmatig sloeg. Ook probeerde ze de afgesproken geheimhouding tijdens een mediationtraject willens en wetens te doorbreken door de advocaat van de vrouw voor te stellen haar als stagiaire aan te stellen, zodat zij zich toch met de zaak zou kunnen blijven bemoeien. De Accountantskamer noemde de rol van de RA – die zich kort voor de veroordeling per 31 oktober 2019 liet doorhalen – zeer kwalijk en legde haar begin 2020 een doorhaling van drie maanden op.
Hoger beroep
Ondanks het feit dat de vrouw niet meer als accountant staat ingeschreven tekende ze toch hoger beroep aan tegen die uitspraak. Bij het CBb voerde ze liefst 17 beroepsgronden aan gericht tegen de uitspraak van de Accountantskamer. Inhoudelijk blijft daar echter niets van overeind.
De klacht tegen de voormalige accountant was voor een groot deel onderbouwd met emailcorrespondentie, waarvan de vrouw betoogt dat die onrechtmatig is verkregen. Het College kan echter niet vaststellen dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, laat staan dat het verkrijgen daarvan zozeer onrechtmatig is dat het niet kan worden gebruikt in deze procedure. Om die reden acht het College het onderbouwen van de klacht met de betreffende e-mails toelaatbaar.
Professionele dienst
Ook het oordeel van de Accountantskamer dat sprake was van een professionele dienst is terecht, oordeelt het College. De kern van het betoog in hoger beroep is dat de vrouw een vriendendienst heeft verricht die zo eenvoudig van aard was, dat zij daarvoor geen vakbekwaamheid nodig had. Daarom zou volgens haar geen sprake zijn van een professionele dienst. Op andere momenten heeft de vrouw zich echter gepresenteerd als financieel adviseur, constateert het College. Het College is van oordeel dat uit het dossier duidelijk is dat zij voor haar werkzaamheden rondom de echtscheiding haar vakbekwaamheid als accountant heeft ingezet. Zo heeft zij met haar financiële expertise onder meer gedetailleerde financiële overzichten gemaakt en daartussen verbanden gelegd. Voor deze werkzaamheden zijn naar het oordeel van het College vaardigheden vereist die vallen onder de vakbekwaamheid van een accountant.
Maatregel
Ook op andere klachtonderdelen ziet het College geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de Accountantskamer, behalve over de tuchtrechtelijke maatregel. Volgens de Accountantskamer past bij het handelen van de vrouw in beginsel een zeer zware maatregel. De Accountantskamer heeft daar tegenover gezet dat hetgeen is voorgevallen zich vooral in de privésfeer heeft afgespeeld en dat de vrouw niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. De Accountantskamer komt vervolgens tot een tijdelijke doorhaling van drie maanden.
Geen inzicht in eigen handelen
Het College volgt het oordeel van de Accountantskamer dat de vrouw heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en professionaliteit. Het College acht de gedragingen van de voormalige RA zeer kwalijk. Hoewel die gedragingen zich hebben afgespeeld in de privésfeer, hebben ze wel een belangrijke rol gespeeld in de echtscheidingsprocedure en de daarin te maken afspraken rondom de dochters van de man en vrouw. Dit alles valt de voormalige accountant zwaar aan te rekenen. Verder heeft ze er tijdens de zitting bij het College opnieuw blijk van gegeven geen inzicht te hebben in het eigen handelen, onder meer door te verklaren dat ze, mocht dezelfde situatie zich nogmaals voordoen, weer zou handelen zoals ze heeft gedaan. Het College is het gelet op deze omstandigheden op zichzelf eens met de keuze van de Accountantskamer om haar de maatregel van tijdelijke doorhaling op te leggen, maar acht – ambtshalve oordelend – de duur van die maatregel te kort. Het College is van oordeel dat een tijdelijke doorhaling voor de duur van zes maanden hier passend en geboden is. De omstandigheid dat de inschrijving van de vrouw in het accountantsregister per 31 oktober 2019 op haar eigen verzoek is doorgehaald doet hier niet aan af. De maatregel, waarin de ernst van de gedragingen en de mate waarin die aan de vrouw worden verweten tot uitdrukking komen, kan nog steeds in het register worden ingeschreven.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, voor zover het de duur van de opgelegde maatregel van tijdelijke doorhaling betreft. De uitspraak van de Accountantskamer wordt in zoverre vernietigd. Het College doet de zaak zelf af en legt aan de vrouw de maatregel van tijdelijke doorhaling voor de duur van zes maanden op.
Geef een reactie