Een werknemer vond dat zijn voormalige werkgever na de beëindiging van het dienstverband nog achterstallig loon verschuldigd was. De werkgever dacht daar anders over, maar kon bij gebrek aan een deugdelijke salarisadministratie geen relevant verweer voeren tegen de loonvordering inclusief bijtelling. De kantonrechter wijst het gevorderde bedrag aan achterstallig loon van € 13.363,13 netto daarom toe. Ook is het bedrijf de voormalige werknemer nog een brandstofkostenvergoeding van € 8.845,00 en een vergoeding voor het zakelijke gebruik van de mobiele telefoon en laptop van € 1.000,00 verschuldigd.
De werknemer was op 1 januari 2018 bij het Rotterdamse World Technical Industry (WTI) BV in dienst getreden in de functie van Office Manager/Trouble Shooter. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao Uitzendkrachten Algemene Bond Uitzendondernemingen van toepassing. In de arbeidsovereenkomst is onder anderen bepaald dat de werknemer gedurende 104 uren per 4 weken werkzaamheden zal verrichten tegen een loon van € 2082,68.– Tevens is er een auto van de zaak ter beschikking gesteld, conform de richtlijnen zou deze bruto worden ingehouden. WTI betaalde de werknemer veelal – maar niet altijd – wekelijks € 450,00 netto. Deze netto betalingen zijn op geen enkele wijze terug te vinden op enige verstrekte loonstrook.
Loonvordering
De werkgever zegde de arbeidsovereenkomst op per 1 september 2021. Bij de kantonrechter gaat het om de afwikkeling van het dienstverband, waarin de werknemer door niet (tijdig) de vernietiging van die opzegging te verzoeken feitelijk heeft berust.
De meest verstrekkende vordering die de werknemer heeft ingesteld betreft de loonvordering. Als uitgangspunt voor die loonvordering is hij uitgegaan van het brutoloon dat partijen bij aanvang van het dienstverband zijn overeengekomen, vermeerderd met cao-verhogingen tijdens het dienstverband die WTI niet heeft doorgevoerd, de bijtelling voor de leaseauto’s en de werknemerspensioenpremie. Daarop heeft hij in mindering gebracht hetgeen hij netto ontving van WTI. Uit de stellingen en standpunten van de werknemer is af te leiden dat hij meent dat WTI het fiscaal gezien niet zo nauw nam met de regels en dat er niet correct bruto-netto werd verloond. Dit blijkt onder meer uit het standpunt dat WTI de werknemer niet heeft aangemeld bij de Belastingdienst of loonheffingen heeft afgedragen voor hem, toen hij bij WTI werkte, welk standpunt overigens onvoldoende weersproken is en volgt uit overgelegde verklaringen van de Belastingdienst dat er geen geregistreerd inkomen was van de werknemer in de jaren 2018, 2019 en 2020.
De kantonrechter begrijpt dat de werknemer als gevolg hiervan bij gebrek van correcte informatie over zijn loon zo goed en zo kwaad als het ging een bruto/netto-loonberekening heeft gemaakt, hetgeen erin resulteert dat de werknemer ervan uitgaat dat WTI over de gehele duur van het dienstverband een bedrag van € 13.363,13 netto aan achterstallig loon aan hem verschuldigd is. Een specificatie van de berekening van de loonvordering heeft hij als productie 32 overgelegd. Deze specificatie acht de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden voldoende begrijpelijk, in die zin dat het voor WTI mogelijk is geweest hiertegen gemotiveerd verweer te voeren.
Bijtelling
Ten aanzien van de bijtelling die de werknemer heeft meegenomen in zijn berekening heeft WTI in haar verweerschrift vermeld dat WTI geen bijtelling aan de werknemer verschuldigd is, maar de kantonrechter begrijpt dat deze stelling ter zitting is laten varen. De werknemer heeft loonstroken van WTI ontvangen, waar de bijtelling op vermeld staat. Dit is ter zitting besproken, terwijl WTI het standpunt dat de bijtelling eigenlijk helemaal niet verschuldigd zou zijn niet heeft herhaald. Sterker nog, de boekhouder van WTI heeft aangegeven dat altijd werd bijgeteld. Bovendien lijkt uit het feit dat de werknemer gebruik maakte van een leaseauto voor het uitoefenen van zijn werkzaamheden en dat niet gesteld of gebleken is dat een ‘verklaring geen privégebruik auto’ is afgegeven door de Belastingdienst, te volgen dat WTI voor de berekening van het uit te betalen loon van de werknemer een bedrag aan bijtelling bij zijn brutoloon moest optellen. Eén en ander acht de kantonrechter voldoende om uit af te leiden dat WTI wel degelijk rekening moest houden met de bijtelling en dat de werknemer er dus goed aan heeft gedaan de bedragen aan bijtelling, waarop hij is uitgekomen aan de hand van de verschillende leaseauto’s waarin hij reed en de verschillende tijdvakken, mee te nemen in de loonberekening. Dat – naar het zich laat aanzien – WTI op de loonstroken ten onrechte naast de fiscale bijtelling ook nog eens de feitelijke leasekosten optelt bij het maandsalaris geeft ook nog eens een onjuiste berekening van het netto verantwoorde loon bij de Belastingdienst.
Deugdelijke salarisadministratie
Afgezien van dit specifieke verweer heeft WTI geen relevant verweer gevoerd tegen de loonvordering, anders dan de blote stelling dat het correcte loon aan de werknemer is uitbetaald. Het is aan de werkgever, in dit geval WTI, om een deugdelijke salarisadministratie bij te houden, waaruit blijkt hoe er precies verloond wordt. In ieder geval moet uit de salarisadministratie volgen welk bedrag aan loonheffing is ingehouden en moet een netto uitbetaald bedrag logischerwijs af te leiden zijn uit een bruto betaald loonbedrag. WTI is naar het oordeel van de kantonrechter meer dan voldoende in de gelegenheid geweest om ter weerlegging van het standpunt van de werknemer op dit punt aan te tonen dat zij het aan de werknemer toekomende salaris op correcte wijze en volledig aan hem heeft betaald. Dit heeft zij nagelaten.
Eén en ander leidt ertoe dat bij gebrek aan een gemotiveerd verweer in rechte uit zal worden gegaan van de juistheid van het door de werknemer gestelde bedrag aan achterstallig loon van € 13.363,13 netto. De kantonrechter heeft geen enkele aanleiding te veronderstellen dat daarmee te veel zou worden toegewezen.
Afgifte gecorrigeerde loonstroken
In het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen kan er niet van worden uitgegaan dat WTI correcte loonstroken en een correcte eindafrekening aan de werknemer heeft verstrekt. Maar gelet op de toewijzing van voornoemd totaalbedrag en nu de werknemer geen specifiek belang heeft gesteld bij de vordering tot afgifte van gecorrigeerde loonstroken en eindafrekening, wordt deze afgewezen. Wel zal WTI ertoe veroordeeld worden een bruto/netto-specificatie te verstrekken van het te betalen bedrag van € 13.363,13 netto, zonder dat daarbij de loonheffingskorting mag worden toegepast.
Vergoeding van brandstofkosten
Ter zitting heeft een discussie plaatsgevonden over de vraag of WTI al dan niet een vergoeding van brandstofkosten aan de werknemer verschuldigd was naast en los van het ter beschikking stellen van een leaseauto. WTI heeft hieromtrent verschillende met elkaar tegenstrijdige verklaringen gedaan, maar heeft in ieder geval verklaard dat bij het salaris van € 450,00 netto per week een vergoeding voor de brandstofkosten inbegrepen was (zonder ook maar in de verste verte te kunnen toelichten welk bedrag dan werd betaald), maar ook dat het personeel, waaronder de werknemer die de rechtszaak aanspande, de brandstofkosten middels bonnen kon declareren (waarbij de aanwezige boekhouder dan weer verklaarde dat hij nimmer brandstofbonnen van de werknemer heeft verwerkt) en dat hij de werknemer weleens contant een bedrag heeft gegeven voor de brandstof. Hieruit kan worden afgeleid dat het binnen WTI gebruikelijk was dat brandstofkosten voor het gebruik van een leaseauto vergoed werden door WTI. Het had ook op de weg van WTI als werkgever gelegen om de voorwaarden van het ter beschikking stellen van een auto en de kosten die een werknemer in dat verband zelf dient te dragen (en die in mindering strekken op de fiscale bijtelling) op duidelijke wijze vast te leggen. Nu zij dat heeft nagelaten zal zij de volledige brandstofkosten aan de werknemer dienen te vergoeden.
De werknemer heeft een overzicht overgelegd, waaruit blijkt dat hij aan de hand van gegevens zoals aantal gereden kilometers in een bepaald tijdvak en literprijs van de brandstof per auto een berekening heeft gemaakt van de brandstofkosten die hij in totaal met leaseauto’s van WTI heeft gemaakt vanaf de datum van de indienstreding. Dat is een totaalbedrag van € 9.385,00. Volgens de werknemer heeft hij daarvan maar een bedrag van € 540,00 vergoed gekregen, zodat WTI nog een bedrag van € 8.845,00 verschuldigd is.
WTI heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet de brandstofkosten voor privékilometers zou betalen en dat de werknemer in coronatijd bijna geen zakelijke kilometers heeft gereden in verband met het thuis werken. Nu WTI de voorwaarden niet heeft vastgelegd wordt dat verweer verworpen.
De door de werknemer overgelegde berekening wordt door de kantonrechter gevolgd. Door WTI is onvoldoende gesteld – laat staan onderbouwd – welk bedrag daadwerkelijk is voldaan. De gevorderde brandstofkostenvergoeding van € 8.845,00 wordt dan ook toegewezen.
Vergoeding zakelijk gebruik laptop en mobiele telefoon
Tussen partijen staat vast dat de werknemer zijn mobiele telefoon zakelijk ten behoeve van WTI gebruikte en dat hij een laptop nodig had om zijn werkzaamheden te verrichten. Als onweersproken staat vast dat de werknemer in eerste instantie zijn eigen laptop gebruikte voor zijn werkzaamheden voor WTI en dat hij, nadat die laptop stuk was gegaan, een tweedehands laptop heeft aangeschaft, waar hij een vergoeding voor heeft gekregen van WTI. De werknemer heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet zelf hoeft op te draaien voor de kosten van het zakelijke gebruik van de mobiele telefoon en de laptop en dat die kosten dus voor rekening van WTI dienen te komen. Onduidelijk is gebleven wat partijen hieromtrent al dan niet hebben afgesproken bij aanvang of tijdens het dienstverband, maar ter zitting is zijdens WTI niet ontkend dat de betreffende kosten redelijkerwijs door WTI vergoed moeten worden. De directeur van WTI heeft hierover op de zitting gezegd: “ik zou het niet weten”. Als onweersproken staat vast dat WTI geen vergoeding voor deze kosten aan de werknemer heeft betaald.
De kantonrechter leidt hieruit af dat WTI een vergoeding voor het zakelijke gebruik van de laptop en de mobiele telefoon ten behoeve van WTI alsnog aan hem verschuldigd is.
De werknemer heeft de hoogte daarvan gesteld op € 2.147,00 netto. WTI heeft hierover terecht opgemerkt dat hij dit niet heeft onderbouwd. Omdat vaststaat dat de werknemer de laptop en mobiele telefoon zowel zakelijk als privé gebruikte, acht de kantonrechter niet nauwkeurig vast te stellen welke kosten precies voor vergoeding door WTI in aanmerking komen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding deze kosten ex aequo et bono te begroten op € 1.000,00, welk bedrag wordt toegewezen als vergoeding voor de kosten van het zakelijke gebruik van de mobiele telefoon en laptop.
Enkele andere vorderingen van de werknemer worden om uiteenlopende redenen afgewezen.
Geef een reactie