Een universitair docent accountancy moest stoppen bij de universiteit omdat hij de AOW-leeftijd had bereikt. Tijdens een lunchbijeenkomst dacht hij te hebben geregeld dat hij als zzp’er onderwijs kon blijven geven. Maar dat pakte anders uit. Hij diende een klacht in tegen een collega, professor bij de vakgroep. Die zou als bemiddelaar oneerlijk, niet-oprecht en niet-integer hebben gehandeld.
De universitair docent is een man met een grote staat van dienst. Hij was cfo van diverse bekende bedrijven en gaf sinds circa 1990 ook onderwijs aan studenten. Kort voordat hij in mei 2021 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte kreeg hij een brief van de universiteit. Daarin stond dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 juni van dat jaar beëindigd zou worden. De docent was het hiermee niet eens: in zijn arbeidscontract was het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd niet opgenomen als beëindigingsgrond van de arbeidsovereenkomst.
Gemoedelijke lunch
De kwestie werd tijdens een gemoedelijke lunch in een restaurant (een paar maanden later, iedereen moest eerst afdoende zijn gevaccineerd tegen corona) besproken. Aanwezig was onder andere een collega, professor bij de accountantsopleiding. Tijdens de lunch werd gesproken over voortzetting van het docentschap op declaratiebasis. De docent zou zijn werkzaamheden als zzp’er mogen voortzetten en daarvoor € 19.460,00, inclusief een referaatgroep (€ 2.500) kunnen declareren. In ruil zou de docent afzien van zijn ontslagvergoeding van drie maandsalarissen (€ 6.500).
Modelovereenkomst
De zaak leek geregeld, maar toen eind november 2021 een modelovereenkomst op de mat viel van de docent, bleken een aantal afspraken die tijdens de lunch waren gemaakt aangepast in het nadeel van de docent. Die liet zijn collega, de professor bij de vakgroep, weten dat hij ervan uitgegaan was dat deze tijdens de lunchbijeenkomst namens de universiteit had gesproken en dat de afspraken die toen gemaakt waren rechtsgeldig waren. De collega ontkende dit: ‘De doelstelling van de bijeenkomst was – naast het onderhouden van collegiale contacten – de mogelijke werkzaamheden voor de komende periode te inventariseren. Dit past bij onze functionele bevoegdheid, zoals wij dat ook bij de jaarlijkse evaluatiegesprekken met de overige docenten doen.’
De docent diende een klacht tegen zijn collega in bij de Accountantskamer. Door te ontkennen dat er tijdens de lunchbijeenkomst een rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen, zou hij oneerlijk en niet oprecht hebben gehandeld. Ook verweet de docent dat zijn collega zich niet had gedistantieerd van de slechtere voorwaarden in de modelovereenkomst. Dit vond hij niet-integer handelen. Tot slot meende hij dat zijn collega niet-integer had gehandeld door geen maatregelen te nemen toen de universiteit de overeenkomst van opdracht met de docent in augustus 2022 opzegde en de docent daarbij ernstige verwijten maakte over zijn houding ten opzichte van collega’s.
Eerst klachtprocedure?
In februari 2023 diende de zaak bij de Accountantskamer. De professor vond dat de klacht niet ontvankelijk was omdat de docent niet eerst bij de universiteit had geklaagd maar meteen naar de Accountantskamer had gegaan. Dit niet-ontvankelijkheidsverweer werd echter verworpen. Uit artikel 22 lid 1 Wtra volgt namelijk dat eenieder kan klagen over een vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van een accountant. Voor de ontvankelijkheid van een klacht is niet noodzakelijk dat eerst een interne klachtprocedure is gevolgd.
Misbruik
De professor stelde voorts dat hij slechts als bemiddelaar had opgetreden. Zijn handelen was dus niet verricht in het kader van de uitoefening van het accountantsberoep en had evenmin zijn weerslag daarop. De eer en goede naam van het beroep was niet geschonden zodat het algemeen belang niet in het geding was. De klacht was, volgens hem, daarom niet vatbaar voor tuchtrechtelijke toetsing. Volgens de professor maakte de gewezen docent misbruik van het tuchtrecht om zijn arbeidsconflict met de universiteit voort te zetten.
Brede reikwijdte
De Accountantskamer ging hier niet in mee en was van oordeel dat de bemiddelende rol die de professor speelde behoort tot het beroepsmatig handelen in ruime zin. Zelfs al had de professor bij zijn bemiddelende rol geen vakbekwaamheid aangewend – zodat geen sprake was van een professionele dienst – dan nog diende hij zich in zijn bemiddelende rol te houden aan het fundamentele beginsel van professionaliteit zoals dat voor registeraccountants geldt. De reikwijdte van het tuchtrecht is breed.
Informeel
Daarna ging het over de inhoud van de klacht. De docent verweet de professor dat hij tijdens de lunchbijeenkomst de schijn had gewekt namens de universiteit te hebben gesproken en dat daarmee de afspraken rechtsgeldig zouden zijn. Maar dit zag de Accountantskamer anders. Uit het verslag van de lunchbijeenkomst bleek dat de werkzaamheden met een zekere mate van vrijblijvendheid waren besproken. Ook door de informele manier waarop de docent zijn verslag van de bijeenkomst had voorgelegd aan zijn collega bleek volgens de Accountantskamer dat de professor er niet vanuit had hoeven te gaan dat de docent meende dat er een overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen. De professor had hierin niet bewust oneerlijk of onoprecht gehandeld.
Oncollegiaal
De professor had zich moeten distantiëren van de slechtere voorwaarden in het modelcontract, vond de docent. Ook had hij bezwaar moeten maken tegen het stopzetten van de overeenkomst van opdracht door de universiteit. De universiteit stelde namelijk dat er geen verlenging kon zijn omdat de docent collega’s onaanvaardbaar en oncollegiaal zou hebben bejegend. Door van deze aantijging geen afstand te nemen zou de professor niet-integer hebben gehandeld.
Ongegrond
De Accountantskamer vond ook deze klachtonderdelen ongegrond. Het is maar de vraag of de professor überhaupt in de positie was om in te grijpen, zoals de docent claimde. Ook de professor was enkel als zzp’er verbonden aan de universiteit en had geen leidinggevende of managementpositie meer. Los daarvan had de Accountantskamer al vastgesteld dat de professor in de veronderstelling verkeerde dat het resultaat van de bespreking tijdens de lunchbijeenkomst geen kracht van bindende overeenkomst toekwam, omdat hij niet bevoegd was universiteit te binden aan een overeenkomst van opdracht. Dat standpunt had de Accountantskamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. Daarin ligt besloten dat het de professor niet te verwijten viel dat hij daarna niet had opgetreden tegen de overeenkomst die de universiteit met de docent wilde sluiten en evenmin tegen de geweigerde voortzetting daarvan.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie