
De voorzitter van de Accountantskamer deed een ingediende klacht van een veelklager over enkele accountants van KPMG in 2021 af met twee brieven, waarin ze te kennen gaf dat zij geen voor beroep of verzet vatbare beslissing naar aanleiding van het klaagschrift zou verstrekken. Het CBb oordeelt daarover nu in hoger beroep dat de voorzitter van de Accountantskamer niet bevoegd is een dergelijke uitspraak te doen. Ook voldoet de uitspraak op andere punten niet aan de eisen die de Wtra daaraan stelt, spreekt het College uit. Toch heeft de klager daar verder weinig aan, want het College doet de zaak vervolgens zelf af en verklaart de klacht niet-ontvankelijk op grond van het ne bis in idem beginsel (niet twee keer voor hetzelfde feit mogen terechtstaan en/of veroordeeld worden).
Fraude
De klager werkte tot 2013 bij de gemeente Rotterdam bij de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe). Hij was daar budgethouder voor een aantal projecten en kernteamlid bij een vereniging van gemeentelijke managers op het terrein van participatie, werk en inkomen. Op een bepaald moment werd ontdekt dat hij tussen december 2009 en december 2011 voor € 1,5 miljoen aan valse facturen had ingediend en de betaling ervan grotendeels had doorgesluisd naar een eigen bedrijfje. KPMG werd ingeschakeld om onderzoek te doen naar de fraude en concludeerde dat een groot aantal valse facturen was ontvangen en betaald aan de ex-ambtenaar door de gemeentelijke dienst die als taak had de jeugdwerkloosheid aan te pakken. In 2015 werd de man veroordeeld tot het terugbetalen van de ten onrechte gedeclareerde bedragen aan de gemeente.
Tuchtklachten
Sindsdien richt hij zijn pijlen op de KPMG’ers. Een groot aantal tuchtklachten leverde hem echter niets op. Telkens concludeerde de tuchtrechter dat de accountants niets te verwijten valt. De laatste twee klachten werden niet-ontvankelijk verklaard, onder andere wegens misbruik van de bevoegdheid om een tuchtklacht in te dienen. In 2021 had de voorzitter van de Accountantskamer er kennelijk wel een keer genoeg van. In een op 12 juli 2021 gedateerde brief deelde ze de klager mee dat zijn klaagschrift niet in behandeling wordt genomen. In een e-mail verzocht de man de voorzitter daarna op 13 juli hem een voor beroep of verzet vatbare beslissing naar aanleiding van zijn klaagschrift te verstrekken. De voorzitter deelde hem echter in een op 11 augustus gedateerde brief mee dat zij niet tegemoet zal komen aan zijn verzoek om een dergelijke beslissing.
Hoger beroep
De ontslagen ambtenaar besloot daarop naar het CBb te stappen. Het hoger beroep is gericht tegen de brief van de voorzitter van de Accountantskamer van 11 augustus 2021.
Het College ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de mededeling van de voorzitter van de Accountantskamer dat de klacht van [de klager] van 20 maart 2021 niet in behandeling zal worden genomen en daarover geen voor beroep vatbare beslissing zal worden genomen, is aan te merken als een uitspraak van de Accountantskamer waartegen hoger beroep openstaat bij het College. Het College overweegt daarover als volgt.
Volgens artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) kan een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wtra door een accountant, door middel van een klaagschrift een klacht indienen bij de Accountantskamer. De Accountantskamer neemt de klacht niet in behandeling, indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van tien jaar is verstreken.
Volgens artikel 39, eerste lid, van de Wtra, kan de voorzitter van de Accountantskamer, indien naar zijn oordeel een klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, de zaak zonder zitting afdoen.
Volgens het derde lid kan tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet worden gedaan. In dat geval vervalt de uitspraak en wordt de zaak verder overeenkomstig de artikelen 25 tot en met 38 alsnog op zitting behandeld.
Volgens artikel 43, eerste lid, van de Wtra kunnen betrokkene, de klager of de beroepsorganisatie ieder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de Accountantskamer hoger beroep instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan.
Het College stelt vast dat de brieven van de voorzitter van de Accountantskamer geen aanwijzing bevatten dat daarmee is bedoeld toepassing te geven aan artikel 39, eerste lid, van de Wtra, waartegen verzet bij de Accountantskamer zou kunnen worden gedaan. De klacht van [de klager] is met die brieven niet wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid, kennelijke ongegrondheid of het hebben van onvoldoende gewicht buiten zitting afgedaan, maar is in plaats daarvan buiten behandeling gesteld. De mededeling van de voorzitter is evenmin gebaseerd op artikel 22, eerste lid onder b, van de Wtra, op grond waarvan de Accountantskamer de klacht niet in behandeling neemt in geval van overschrijding van de termijn voor het indienen van een klacht. Een andere grondslag voor het buiten behandeling stellen van de klacht, kent de Wtra niet.
Buiten de hierboven genoemde afdoeningswijzen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan, kent de Wtra als afdoeningswijze voor ingediende klachten slechts de uitspraak van de Accountantskamer als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Wtra, waarmee (definitief) op de klacht wordt beslist.. Naar het oordeel van het College strekken de brieven van 12 juli en 11 augustus 2021 er ontegenzeggelijk toe de klacht bij de Accountantskamer (definitief) af te doen. Uit die brieven is immers duidelijk dat op de klacht geen beslissing meer zal worden genomen en dat de klacht daarmee is afgehandeld. Om die reden dient de in die brieven gelegen beslissing in elk geval voor wat betreft de mogelijkheid daartegen op te komen op één lijn te worden gesteld met een uitspraak als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Wtra. Hieraan doet niet af dat de voorzitter van de Accountantskamer niet bevoegd is een dergelijke uitspraak te doen en evenmin dat de uitspraak ook op andere punten niet voldoet aan de eisen die de Wtra daaraan stelt – zo is de uitspraak niet gedaan na een zitting en is zij niet ondertekend. Het niet voldoen aan die eisen betekent slechts dat de beslissing is genomen in strijd met de Wtra en om die reden dient te worden vernietigd. Een andere zienswijze zou erop neerkomen dat een klager op een niet in de Wtra neergelegde grondslag kan worden afgehouden van een beslissing op zijn klacht, zonder dat daartegen hoger beroep kan worden ingesteld.
Het hoger beroep is dan ook in zoverre gegrond en de beslissing van de voorzitter van de Accountantskamer zal worden vernietigd.
Ne bis in idem
Het College doet vervolgens de zaak zelf af. De klacht in deze procedure ziet naar het oordeel van het College op klachtonderdelen die reeds onderwerp van geschil zijn geweest in de eerdere procedures bij de Accountantskamer en het College of zijn zodanig onderling verweven met klachten die in die eerdere procedures zijn voorgelegd dat deze klacht, gelet op het ne bis in idem beginsel, niet nogmaals het voorwerp van berechting kan vormen. De klacht wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Hardnekkig klagende ex-ambtenaar druipt ook vierde keer af met tuchtklacht
Geef een reactie