Advocaat P.J. Draijer van De Bont Advocaten constateert dat het OM het tuchtrecht voor accountants steeds vaker gebruikt in strafzaken. Bij de samenloop van een strafrechtelijke en een tuchtrechtelijke procedure kan de accountant in de knel komen: in het strafrecht mag hij zwijgen, in het tuchtrecht niet. Die procedure is immers gericht op het leren van fouten en daarbij hoort het geven van openheid van zaken.
De advocaat neemt in een lezenswaardig artikel een recente zaak als uitgangspunt, waarbij twee AA’s werden doorgehaald vanwege een verkeerde btw-aangifte. (Accountancy Vanmorgen schreef hier over deze kwestie.) Daarin was het Openbaar Ministerie de klagende partij. Het OM verweet de ene AA (een belastingadviseur) dat zij willens en wetens een verkeerde btw-aangifte had ingediend. De andere AA, directeur van het bureau, werd verweten dat hij op de hoogte was van de onjuistheid van de aangifte, maar als direct leidinggevende er bij de adviseur op aandrong de foute aangifte wel in te dienen. De Accountantskamer stelde het OM in het gelijk.
Draijer: ‘Dat de betrokken AA’s volgens de tuchtrechter de aanmerkelijke kans op een onjuiste aangifte hebben aanvaard is eigenlijk een typische overweging van een strafrechter. In het strafrecht wordt met de kwalificatie dat sprake is van het willens en wetens aanvaarden van een aanmerkelijk kans tot uitdrukking gebracht dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet, hetgeen strafrechtelijk vereist is om tot een bewezenverklaring te komen voor bijvoorbeeld valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) of het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte (artikel 69 AWR).’
Strafrecht
De advocaat vindt het opmerkelijk dat in deze zaak ook het strafrecht is ingezet. Uit de uitspraak van de Accountantskamer blijkt dat de ‘negatieve aangifte’ aanleiding was voor een boekenonderzoek dat heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD. In het strafrechtelijk onderzoek is de belastingadviseur aangemerkt als getuige, maar haar leidinggevende als verdachte. Rechtbank Overijssel heeft hem blijkbaar op 5 december 2022 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren en een geldboete van € 10.000 voor valsheid in geschrifte (artikel 225 lid 1 en 2 Sr). Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld door de directeur dat thans nog loopt.
Kan het OM het ‘vonnis’ van de tuchtrechter ook gebruiken als bewijsmiddel in de strafzaak? En kon de zaak überhaupt nog wel door het OM worden voorgelegd aan de tuchtrechter als een zaak reeds is aangebracht bij de strafrechter? Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft met betrekking tot die laatste vraag recent expliciet bevestigd dat het straf- en het tuchtrecht naast elkaar kunnen worden ingezet, omdat het verschillende normschendingen betreft en de procedures verschillende doelen dienen. Het strafrecht heeft voornamelijk een punitief doel en het tuchtrecht vooral de bewaking en bevordering van de kwaliteit van de accountancy. Eerder oordeelde het CBb al dat in een tuchtprocedure géén sprake is van een ‘criminal charge’ zoals bedoeld in artikel 6 EVRM en dat om die reden ook geen sprake is van dubbele bestraffing (ne bis in idem).
Geen zwijgrecht
Het tuchtrecht is bedoeld om de kwaliteit van het beroep te waarborgen en te leren van elkaars fouten. Om die reden heeft een accountant in een tuchtprocedure ook geen zwijgrecht. Indien een accountant in de tuchtprocedure weigert te verklaren, kan de Accountantskamer daaraan gevolgen verbinden. Draijer: ‘Daarmee zou het OM in theorie (en praktijk) een tuchtklacht kunnen indienen om in die tuchtprocedure bewijs te verzamelen dat in de strafzaak gebruikt kan worden. Dat risico doet zich in het bijzonder voor in situaties als deze waarin het OM optreedt als klager in een tuchtprocedure en daarmee dus uit eerste hand kennis neemt van hetgeen een accountant verklaart. Bovendien is een tuchtprocedure openbaar. De Accountantskamer laat het in ieder geval aan de strafrechter over om te bepalen of een beslissing van de Accountantskamer in de strafprocedure kan worden betrokken.’
De advocaat behandelt in zijn artikel nog een tweede uitspraak van de Accountantskamer. Net als in de hierboven genoemde zaak had het OM (uiteindelijk) toegezegd dat de uitspraak van de tuchtrechter niet aan het strafdossier zou worden toegevoegd. De accountant bleef niettemin zwijgen in de tuchtprocedure. Zijn vrees was dat het hof, dat zijn strafzaak in hoger beroep behandelde, zou besluiten de uitspraak van de Accountantskamer op te vragen. Langs die weg kon volgens de beklaagde accountant de door hem bij de Accountantskamer af te leggen verklaringen toch onderdeel gaan uitmaken van het strafdossier. Zijn verzoek tot aanhouding van de tuchtzaak totdat in de strafzaak is beslist, werd echter afgewezen, omdat de Accountantskamer het hoogst onwaarschijnlijk vond dat het hof in de strafzaak van het OM zou verlangen dat de uitspraak van de Accountantskamer zou worden toegevoegd om vervolgens de eventuele verklaringen als bewijsmiddel tegen de accountant te gebruiken. Voorts oordeelde de Accountantskamer dat ingeval het hof zou kennisnemen van de uitspraak (bijv. doordat deze wordt gepubliceerd), de strafrechter die kennis dan buiten beschouwing moet laten: ‘Een rechter is professioneel gezien nu eenmaal soms gehouden om te doen alsof hij iets níet weet wat hij wél weet.’
Geef een reactie