
Een RA ging na een tuchtrechtelijke veroordeling in hoger beroep omdat hij een berisping een te zware maatregel vindt. Ook wees hij er op dat er al een vaststellingsovereenkomst was afgesloten, waardoor de benadeelde zou afzien van het indienen van een tuchtklacht. Wat het CBb betreft doet dat echter niet af aan de bevoegdheid van de NBA om op grond van de Wtra alsnog een tuchtklacht in te dienen. Daarnaast wordt de handelwijze die heeft geleid tot schending van de fundamentele beginselen van vertrouwelijkheid en integriteit beoordeeld als een ernstige schending. Een berisping is ook wat het CBb betreft op z’n plaats.
Opdrachtgever oneigenlijk beconcurreerd
De Accountantskamer berispte de RA in 2022 na een klacht van de NBA, omdat hij potentiële klanten van zijn opdrachtgever (een accountantskantoor) offertes stuurde om zo zelf die klanten binnen te halen. De Accountantskamer stelde vast dat de accountant gericht, op basis van vertrouwelijke informatie die hij had verkregen vanwege zijn contractuele relatie met de opdrachtgever, voor eigen gewin potentiële klanten van het accountantskantoor heeft benaderd en offertes aan hen heeft verstuurd. Daarmee handelde hij in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Ook was naar het oordeel van de Accountantskamer sprake van schending van het fundamentele beginsel van integriteit, want de RA had niet eerlijk en oprecht gehandeld jegens zijn opdrachtgever.
Hoger beroep
De RA stapte daarna naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Niet om op te komen tegen het oordeel van de Accountantskamer ten aanzien van de gegrondheid van de klacht en de geconstateerde schending van de fundamentele beginselen van vertrouwelijkheid en integriteit. Het hoger beroep richtte zich uitsluitend tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel.
De RA vindt dat de Accountantskamer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij tuchtrechtelijk gezien een ‘first offender’ is. Hij heeft daarbij verwezen naar rechtspraak van het College, de Accountantskamer en het gerechtshof Amsterdam (notariskamer) over de aanwezigheid van ‘verlichtende omstandigheden’ bij het opleggen van een maatregel, waaronder ook de omstandigheid dat aan een betrokkene nog niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
De Accountantskamer heeft volgens de accountant evenmin rekening gehouden met de aard van de verweten gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het gaat in dit geval namelijk niet om een vaktechnisch verwijt tegen hem als accountant, maar om zijn persoonlijk gedrag, dat bovenal door een ander (de opdrachtgever) werd veroorzaakt. De RA zat door toedoen van de opdrachtgever opgesloten in een schijnconstructie waardoor hij financieel werd geraakt, voert hij aan bij het College. Terwijl hij een net gestarte zelfstandig ondernemer was, was hij feitelijk en juridisch gezien werknemer. Hij ziet in dat hij het destijds anders had moeten doen, maar hij vraagt begrip voor de omstandigheden waaronder hij heeft gehandeld.
Een ander relevant aspect dat volgens de accountant tot aanpassing van de opgelegde maatregel dient te leiden, is dat hij na het hele gebeuren een organisatie heeft ingeschakeld om te fungeren als vaste sparringpartner en deze hem positieve beoordelingen heeft gegeven. De RA heeft lering getrokken uit het gebeuren, betoogt hij.
De Accountantskamer heeft volgens hem verder ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat hij aan de opdrachtgever een schikkingsbedrag van € 50.000,- heeft moeten betalen in het kader van de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst, waarmee hij slechts akkoord is gegaan omdat hij hoopte daarmee af te zijn van verdere (tucht)procedures. Vervolgens heeft de NBA de tuchtklacht ingediend.
Volgens de RA legt de Accountantskamer doorgaans de maatregel van waarschuwing op indien het handelen van de accountant – zoals in zijn geval – zorgvuldiger had moeten zijn. Er is geen openbaar belang gediend met de oplegging van de maatregel van berisping. Ook de gemachtigde van de NBA heeft op de zitting van de Accountantskamer het opleggen van een mildere maatregel bepleit, stelt de accountant.
Beoordeling College
Het vonnis maakt er melding van dat de NBA zich refereert aan de maatregel die het College passend en geboden acht, in aanmerking genomen de aard en de zwaarte van de overtreding.
De omstandigheid dat de RA met de opdrachtgever een vaststellingsovereenkomst heeft afgesloten waardoor die laatste zou afzien van het indienen van een tuchtklacht, doet niet af aan de bevoegdheid van de NBA om op grond van het bepaalde in artikel 22, eerste lid, onder b, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra), een tuchtklacht in te dienen. Daarbij geldt dat het bij de (zakelijke) relatie tussen de RA en de opdrachtgever gaat om andere belangen dan het algemene belang van de tuchtrechtspraak.
Zwaarte maatregel
Ten aanzien van de bepaling van de zwaarte van de maatregel overweegt het College dat in dit kader eerst en vooral rekening wordt gehouden met de aard en ernst van de tuchtrechtelijk laakbare gedragingen. Vervolgens kan ook betekenis worden toegekend aan de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden.
Het College overweegt allereerst dat, ook al is hierover in de bestreden uitspraak niets vermeld, niet is gebleken dat de Accountantskamer niet zou hebben meegewogen dat de RA niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen. Dat de accountant – zoals hij zegt – een ‘first offender’ is, brengt echter niet met zich dat de Accountantskamer met de maatregel van waarschuwing had dienen te volstaan. Een berisping is naar het oordeel van het College in het algemeen niet als een te zware maatregel te beschouwen in geval van schending van de fundamentele beginselen van vertrouwelijkheid en van integriteit.
Ernstige schending
Het College acht de handelwijze die heeft geleid tot schending van de fundamentele beginselen van vertrouwelijkheid en integriteit een ernstige schending. De RA heeft het oordeel van de Accountantskamer, dat hij (meermaals) vertrouwelijke informatie van zijn opdrachtgever over leads en offerte-aanvragen heeft gebruikt om hem te beconcurreren, niet bestreden. Het College volgt daarbij niet zijn standpunt dat het hier ging om een ‘menselijke fout’ en niet om een verwijt aan hem in zijn handelen als accountant, reeds nu het hierbij ging om offerte-aanvragen voor accountantswerk. Verder acht het College van belang dat de RA meermaals vertrouwelijke informatie van de opdrachtgever over leads en offerteaanvragen heeft gebruikt, ook nadat hij contractueel niet meer aan de opdrachtgever was gebonden.
Naar het oordeel van het College is de door de Accountantskamer op grond van deze verwijten opgelegde maatregel van berisping passend en geboden te achten. Daargelaten dat uit de stukken niet blijkt dat de NBA bij de Accountantskamer het opleggen van een waarschuwing in plaats van een berisping zou hebben bepleit, geldt daarbij dat de Accountantskamer bij het opleggen van een maatregel niet gehouden is om de door de indiener van de tuchtklacht gewenste maatregel op te leggen, maar daarin een eigen bevoegdheid heeft.
In de door de RA aangevoerde omstandigheden ziet het College geen aanleiding een minder zware maatregel op te leggen. De Accountantskamer heeft terecht overwogen dat in de door de accountant aangevoerde omstandigheden wellicht wel een verklaring maar geen rechtvaardiging van zijn gedrag kan worden gevonden. Dat de RA zich door de opdrachtgever slecht behandeld voelde, doet niet af aan zijn eigen verantwoordelijkheid als accountant.
De door hem geschetste omstandigheden, waaronder ook de omstandigheid dat hij inmiddels in zijn praktijk werkt met een vaste externe sparringpartner, kunnen daarom niet afdoen aan de ernst en mate van verwijtbaarheid van de schendingen van de fundamentele beginselen van vertrouwelijkheid en integriteit.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
College van Beroep voor het bedrijfsleven, ECLI:NL:CBB:2024:78
Geef een reactie