Het OM verdenkt een man en zijn partner van het witwassen van inkomsten uit drugsgerelateerde delicten, een deel daarvan zou in cryptovaluta zijn geïnvesteerd. Zijn advocaat vroeg een RA om een rapport van feitelijke bevindingen op te stellen, dat uiteindelijk ook als ontlastend bewijs in de strafzaak werd ingebracht. Het Openbaar Ministerie diende daarna een tuchtklacht in tegen de accountant, en met succes. De Accountantskamer oordeelt onder andere dat de RA in het rapport de lezer naar conclusies dwingt (de verdachte is niet schuldig aan witwassen, hij is een fortuinlijke belegger) en een mate van assurance wekt zonder dat hij een voldoende feitelijke grondslag voor zijn bevindingen heeft aangedragen.
Uitspraak: 23-1603 RA
Strafrechtelijk onderzoek
De man en vrouw zijn verdachten in een strafrechtelijk onderzoek, dat het OM is gestart op 9 oktober 2019. Ze worden onder andere verdacht van (gewoonte)witwassen. Er is onderzoek gedaan naar uitgaven die de verdachten hebben gedaan in de periode van 19 tot en met 25 juli 2017. De conclusie luidt dat de twee in totaal € 116.500 hebben geïnvesteerd in crypto-munten (Monero, afgekort XMR). Het strafrechtelijke onderzoek richtte zich mede op de herkomst van het geld dat nodig was voor die investering. De toename van het vermogen lijkt niet te kunnen worden verklaard vanuit bekende inkomsten- en vermogensgegevens. Het OM vermoedt dat de verdachten inkomsten hebben gehad van bedrijven die zich bezighouden met drugshandel en -teelt.
Rapport
De advocaat van de verdachte man (de heer E.) gaf de accountant een opdracht tot het verrichten van specifieke werkzaamheden. De accountant stelde een rapport van feitelijke bevindingen op, waarin hij zijn bevindingen rapporteerde over de financiële middelen die zijn gebruikt voor de investeringen in crypto-valuta. Hij rondde zijn opdracht op 14 december 2021 af. In het rapport beschreef de RA dat de specifiek overeengekomen werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende bevindingen onder het verschoningsrecht van de raadslieden van de verdachten waren uitgevoerd. De raadsman van de verdachten bracht het rapport van feitelijke bevindingen op 17 december 2021 (met toestemming van de accountant) als ontlastend bewijs in de strafzaak in.
Tuchtklacht OM
Volgens de vertegenwoordiger van het OM was hij ook beoogde gebruiker van dit rapport, maar heeft de accountant ten onrechte nagelaten met hem overleg te voeren. De accountant heeft in het rapport bovendien bewoordingen gebruikt die de indruk wekken dat een mate van zekerheid wordt geboden, hetgeen niet passend is bij een dergelijk rapport, voert het OM aan. Bovendien heeft de RA zijn bevindingen gebaseerd op onjuiste of onvolledige informatie zodat een deugdelijke grondslag ontbreekt. Al met al meent het OM dat de RA zijn opdracht onvoldoende vakbekwaam en zorgvuldig en in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft uitgevoerd.
Oordeel Accountantskamer
De Accountantskamer vindt alle verwijten van het OM gegrond, behalve het verwijt dat de RA in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit heeft gehandeld. Daarom is de klacht deels gegrond en legt de Accountantskamer aan de accountant de maatregel van berisping op.
Daarbij is onder andere relevant dat de accountant in zijn rapport “de concluderende, afsluitende opmerking [heeft] toegevoegd dat uit het overzicht blijkt dat er voldoende financiële middelen op de privérekeningen aanwezig zijn geweest. Die constatering kon betrokkene niet doen zonder acht te slaan op de uitgaven van de verdachten én het peilmoment waarop de ‘bevinding’ betrekking heeft (het saldo in juli 2017). Met klager is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene hiermee een bewering heeft gedaan die een mate van zekerheid schept die niet wordt ondersteund door de verkregen informatie en bovendien een schijn van assurance wekt die niet passend is in een rapport van feitelijke bevindingen.”
De Accountantskamer stelt voorop dat het opstellen van een rapport van feitelijke bevindingen de nodige vakbekwaamheid en zorgvuldigheid verlangt van de accountant. De accountant die een dergelijk rapport opstelt, terwijl hij weet dat het rapport (met name als de uitkomst gunstig is voor de opdrachtgever) gebruikt zal worden in een strafprocedure, zal er alles aan moeten doen om te verhinderen dat de waarheidsvinding door de rechter wordt belemmerd. De accountant is daarin tekortgeschoten, oordeelt de tuchtrechter.
Het rapport dwingt de lezer naar conclusies (E. is niet schuldig aan witwassen, hij is een fortuinlijke belegger) en wekt een mate van assurance zonder dat de RA een voldoende feitelijke grondslag voor zijn bevindingen heeft aangedragen, luidt het oordeel. Dat rekent de Accountantskamer de accountant aan. Anderzijds heeft hij er ter zitting blijk van gegeven op deze casus te hebben gereflecteerd en inzicht in zijn handelen te hebben verkregen. Zijn kantoor zal volgens hem dergelijke opdrachten niet meer verrichten zonder dat een andere accountant heeft meegekeken naar de rapportage. Daarom legt de Accountantskamer de RA de maatregel van berisping op.
Geef een reactie