De tuchtklachten van een ontslagen bestuurder van een stichting tegen een RA die een rapport opstelde dat als basis diende voor zijn ontslag zijn gedeeltelijk gegrond, oordeelt de Accountantskamer. Eerder werd het ontslag ook al teruggedraaid door het gerechtshof.
De Accountantskamer acht een berisping passend en geboden. De betrokkenheid van de ontslagen bestuurder, zijn moeder en een stichting bij de onderwerpen die het object van het onderzoek van de RA waren, was zodanig direct en intensief, dat het onderzoek onvermijdelijk de positie en het functioneren van die (rechts)personen raakte. Vanaf dat moment was er dan ook geen sprake meer van een opdracht zoals bedoeld in Standaard 4400, maar van een persoonsgericht onderzoek. Daarbij heeft de Accountantskamer zwaar laten wegen dat de RA tijdens zijn onderzoek, ondanks de onmiskenbare signalen die hem hebben bereikt en in weerwil van de formulering van zijn bevindingen, geen oog heeft gehad voor de gewijzigde aard van het onderzoek dat hij op zich had genomen. Ook het feit dat de RA heeft verzuimd enige actie te ondernemen toen hij ervan op de hoogte raakte dat zijn rapportage zonder zijn toestemming naar de rechtbank was gestuurd moet als ernstig worden gekwalificeerd, oordeelt de tuchtrechter.
Uitspraak: 18-1547 RA
De klager was sinds 2010 in dienst bij een BV als managing director en later algemeen directeur. In 2014 trad hij in dienst bij een stichting die enig aandeelhouder was van die BV, die op haar beurt weer enig aandeelhouder was van een andere BV. De stichting verkocht in 2008 haar onderneming voor een aanzienlijk bedrag. De moeder van de klager was in het verleden bestuurslid van de stichting en werd daarna benoemd tot adviseur van de stichting. Klager is één van de eigenaren van het pand waarin de stichting is gevestigd. De stichting huurt in dit pand bedrijfsruimte van een tweede stichting waarvan de moeder van de klager bestuurslid is.
In 2015 werden twee bestuurders benoemd bij de stichting waar de klager in dienst was. De twee hadden behoefte aan meer inzicht in de ontstaansgeschiedenis van de stichting, haar belangen en de relaties met haar deelnemingen. Daarbij kwam het accountantskantoor waar de RA werkte in beeld. De RA kreeg de opdracht een rapport op te stellen over ontstaansgeschiedenis, fiscale positie, governancestructuur, groepsverhouding (relaties met deelnemingen), huisvesting en financiën van de stichting. De twee bestuurders wisten naar eigen zeggen dat er binnen het bestuur van de stichting sinds 2008 de nodige strubbelingen waren opgetreden en dat de moeder van de klager bij de ontwikkeling en uitbouw van de stichting een belangrijke rol had vervuld. Daarom wilden ze als nieuwe bestuursleden een streep onder het verleden zetten, zodat zij hun statutaire verantwoordelijkheid op zich konden nemen. Met het oog daarop wilden de twee duidelijkheid krijgen over het financiële en juridische verleden van de stichting.
Ontslag
De RA kwam met een conceptrapport, waarna de klager op 22 september 2016 in een bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van de BV ontslag aangezegd als ware hij statutair bestuurder van de vennootschap. Klager vocht zijn ontslag aan en uiteindelijk herstelde het gerechtshof de arbeidsovereenkomst. In een andere procedure tussen klager en de stichting, waarin aan de orde was of de klager statutair directeur was van de BV is de RA op verzoek van de stichting als getuige gehoord. In het rapport gaf de RA antwoorden op aanvullende vragen die de nieuwe bestuurders naar aanleiding van het eerste concept hadden over de huur die de stichting betaalt en over uitkeringen die waren gedaan aan voormalige bestuursleden. In het verslag van de bestuursvergadering van 27 mei 2016 zijn bevindingen vastgelegd over de hoogte van diezelfde op jaarbasis betaalde huur en over het ontbreken van “functiescheiding” die vanwege de geldstromen wel noodzakelijk is, waarbij het gaat om klager als eigenaar van het pand, waarin de stichting kantoorruimte huurt, en om diens moeder als voormalig bestuurder van de stichting en bestuurder van de tweede stichting.
Persoonsgericht onderzoek
De ontslagen man startte een tuchtprocedure over het rapport en de rol die de RA daarbij had vervuld. Eén van de klachtonderdeel behelst het verwijt dat de RA een persoonsgericht onderzoek heeft uitgevoerd en niet een opdracht in de zin van Standaard 4400. Hij had daarom niet in de opdrachtbevestiging en in het conceptrapport mogen vermelden dat hij de opdracht heeft uitgevoerd in overeenstemming met deze Standaard.
De Accountantskamer spreekt uit dat de betrokkenheid van klager, zijn moeder en de tweede stichting bij de onderwerpen die het object van het onderzoek waren, zodanig direct en intensief is, dat het onderzoek onvermijdelijk de positie en het functioneren van die (rechts)personen raakte. Vanaf het moment dat duidelijk werd dat het onderzoek de positie en het functioneren van klager, diens moeder en de tweede stichting raakte, was er dan ook geen sprake meer van een opdracht zoals bedoeld in Standaard 4400, maar van een persoonsgericht onderzoek, spreekt de tuchtrechter uit.
Ook vanwege de voorgeschiedenis had de RA volgens de Accountantskamer oog kunnen en moeten hebben voor de aard van het onderzoek dat hij op zich had genomen. Dat besef had in ieder geval bij hem moeten postvatten toen hij kennis nam van de aanvullende vragen van de twee nieuwe bestuurders naar aanleiding van (de bespreking over) het eerste conceptrapport en na kennisneming van de aanvullende vragen. Gezien die feiten heeft de RA in het conceptrapport en in het verslag van de bestuursvergadering niet alleen feitelijke bevindingen gerapporteerd en aldus in strijd met de bepalingen van Standaard 4400 gehandeld. Dit handelen levert ook strijd op met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 onder d. van de VGBA, constateert de Accountantskamer.
Tijdens zijn onderzoek had de RA dus onvoldoende voor de bijzondere positie van (onder anderen) klager en diens moeder. Hun positie is dan ook een omstandigheid die hij had moeten identificeren als een bedreiging voor het zich houden aan de fundamentele beginselen, vervat in de VGBA, in het bijzonder het beginsel van objectiviteit. Daartoe was des te meer reden, toen de RA van verschillende kanten vernam dat er sprake was van een vertrouwensbreuk tussen het oude bestuur, klagers moeder en klager enerzijds en de nieuwe bestuurders anderzijds. Vanwege die bedreiging diende de RA, zoals is voorgeschreven in artikel 21, tweede lid, van de VGBA, een of meer maatregelen te nemen die ertoe leidde(n) dat hij zich hield aan het beginsel van objectiviteit. De RA is daarin naar het oordeel van de Accountantskamer tekortgeschoten. Zo besprak hij het eerste conceptrapport eerst met de nieuwe bestuurders en pas later met klager, omdat in zijn beleving de nieuwe bestuurders “de eigenlijke opdrachtgevers” waren. De Accountantskamer is van oordeel dat de RA door zo te handelen de belangen van de klager, die toen net als de nieuwe bestuurders bestuurder was van de stichting, anders heeft gewogen dan die van de nieuwe bestuurders. Daardoor heeft hij zich niet gehouden aan het fundamentele beginsel van objectiviteit.
Dat aan klager als eerste de gelegenheid zou worden geboden zich uit te laten over het eerste conceptrapport, lag te meer voor de hand, omdat de bevindingen van de RA in het eerste conceptrapport in hoofdzaak steunden op informatie afkomstig uit stukken die de RA van klager had verkregen. Gezien de formulering van de aanvullende vragen van de nieuwe bestuurders en de bevindingen van de RA in antwoord op die vragen had de RA, wederom met het oog op de naleving van het fundamentele beginsel van objectiviteit, klager als eerste de gelegenheid moeten bieden te reageren op de (nieuwe) bevindingen in het conceptrapport. Ook dit verzuim levert een schending op van het fundamentele beginsel van objectiviteit.
Wederhoor
Het onderzoek was met het uitbrengen van het conceptrapport dus gewijzigd in een persoonsgericht onderzoek. De kwaliteit van een zodanig onderzoek en daardoor de deugdelijkheid van de grondslag van de uitkomsten ervan zijn vrijwel altijd gediend met het bieden van de mogelijkheid van wederhoor aan de persoon die het object is (geworden) van het onderzoek. Deze verplichting, die ook als aanwijzing is opgenomen in Nba-handreiking 1112 Persoonsgerichte onderzoeken, vloeit voort uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, zoals bedoeld in de VGBA. De RA heeft deze verplichting tot twee maal toe niet nageleefd. Dat hij de nieuwe bestuurders (naar het oordeel van de Accountantskamer: ten onrechte) beschouwde als zijn opdrachtgevers is daarvoor uiteraard geen rechtvaardiging, spreekt de Accountantskamer uit. Het niet naleven van deze verplichting levert dan ook schendingen op van het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Gerechtelijke procedure
Een ander klachtonderdeel zag er op dat de RA heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van professionaliteit, vakbekwaamheid, objectiviteit en zorgvuldigheid door toe te staan dat zijn rapport werd gebruikt in een gerechtelijke procedures, zonder enig voorbehoud te maken ten aanzien van de inhoud. De RA was er, naar zijn zeggen, tot begin 2018 niet van op de hoogte dat de stichting zijn conceptrapport in een gerechtelijke procedure had ingebracht zonder zijn toestemming. Dat inbrengen is, zo stelt de Accountantskamer vast, in strijd met de in het conceptrapport opgenomen voorwaarde dat het niet zonder uitdrukkelijke toestemming vooraf, niet aan derden ter beschikking mag worden gesteld. Op het moment dat de RA erachter kwam dat dit was gebeurd, heeft hij niet zijn bezwaren tegen het inbrengen kenbaar gemaakt. Hij voerde als reden daarvoor aan dat hij geen mogelijkheid had om het inbrengen ongedaan te maken. Dat moge zo zijn, maar dat had hem niet ervan hoeven te weerhouden bij gelegenheid van het afleggen van zijn getuigenverklaring ten overstaan van de rechtbank naar voren te brengen dat de stichting het conceptrapport zonder zijn toestemming had ingebracht in de procedure. Een andere mogelijkheid was dat hij klager had laten weten dat hij geen toestemming had gegeven voor het inbrengen van zijn rapport in die procedure, waarna klager dit op zijn beurt aan de rechtbank had kunnen berichten. Verder had de RA de stichting erop kunnen wijzen dat zij had gehandeld in strijd met de in het conceptrapport opgenomen voorwaarde en daaraan kunnen toevoegen dat zij dit diende te berichten aan de rechtbank. De RA heeft echter geen enkele actie ondernomen. Dit nalaten levert strijd op met het fundamentele beginsel van integriteit, dat volgens artikel 9 van de VGBA vergt (kort gezegd) dat een accountant zich kenbaar distantieert van informatie die onvolledig is.
Geef een reactie