Zowel een tuchtrechtelijk veroordeelde forensisch accountant van PwC als de klagende partij hebben geen succes met hun hoger beroep tegen een uitspraak die de Accountantskamer in juli vorig jaar deed. De waarschuwing die de accountant kreeg opgelegd omdat hij steken liet vallen bij de noodzakelijke wederhoor in een door hem opgesteld persoonsgericht onderzoek naar een medewerker van een agrarisch handelshuis blijft daardoor van kracht. Maar ook aan de ongegrondverklaring van talloze klachten door een ontslagen medewerker van het handelshuis tegen de PwC’er verandert daardoor niets.
Ontslagen medewerker
De zaak draait om Nidera, een internationale onderneming die zich bezighoudt met de verwerking, opslag en fysieke en papieren handel in agrarische producten. Een medewerker was Trade Manager Biofuel op de afdeling Biofuels, waar nog twee andere traders werkten. De afdeling hield zich bezig met papieren transacties en het speculeren op fysieke transacties betreffende biobrandstoffen. Het gerapporteerde resultaat van de afdeling Biofuels bedroeg in 2013 en 2014 in totaal USD 14.612.000,- netto. In 2015 bleek echter dat omvangrijk verlies was geleden. Nidera liet daarop een boekhoudkundig onderzoek doen door haar accountant EY. Verder is een interne review verricht en heeft Nidera het bedrijf Control Risks onderzoek laten doen naar onregelmatigheden binnen de afdeling Biofuels. Naar aanleiding van de bevindingen van Control Risks is de medewerker op staande voet ontslagen op 6 mei 2015.
Schadevergoeding van USD 127.000.000,- geëist
Daarnaast heeft Nidera de forensisch accountant, die als partner werkzaam is bij PwC op de afdeling Forensic Services, opdracht gegeven onderzoek te verrichten. Op 8 juli 2015 biedt hij zijn rapport aan Nidera aan. Vervolgens is de ontslagen medewerker op 17 september 2015 door Nidera gedagvaard voor de kantonrechter. Deze procedure is nog aanhangig. Nidera vordert onder meer betaling van een bedrag van USD 127.000.000,- in verband met door toedoen van de ontslagen medewerker geleden schade. Nidera heeft zich daarbij onder meer beroepen op het rapport van de PwC’er. Ook heeft Nidera aangifte tegen de ontslagen medewerker gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Accountantskamer
De ontslagen medewerker spant een tuchtzaak aan tegen de PwC’er over het rapport. De Accountantskamer verklaart een reeks klachten, voornamelijk over de deugdelijkheid van het rapport, ongegrond. Op het punt van wederhoor heeft hij echter steken laten vallen. De forensisch accountant hoefde de definitieve conclusies na het delen van het concept weliswaar niet opnieuw voor wederhoor aan de ontslagen medewerker voor te leggen, maar op zijn wederhoor was wel wat aan te merken, vond de Accountantskamer. Temeer daar de bevindingen over de ontslagen medewerker niet mals waren. Hij zou op zijn afdeling hebben gerommeld met transacties en cijfers in de interne systemen en met een eigen onderneming ook nog een aardige boterham hebben verdiend aan dezelfde handel als zijn werkgever.
Hoger beroep
De forensisch accountant komt eraf met een waarschuwing, maar beide partijen stellen hoger beroep in. Het hoger beroep van de ontslagen medewerker is gericht tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van de klachtonderdelen waarin wordt gesteld dat de PwC’er in zijn onderzoek concluderend te werk is gegaan, terwijl de in het rapport opgenomen conclusies onvoldoende gefundeerd en niet herleidbaar zijn tot (objectieve) bronnen. Het rapport had volgens de klager dan ook geen deugdelijke grondslag. Ook komt hij op tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van de klacht waarin hij stelt dat het rapport moeilijk te lezen en te doorgronden is en de bevindingen in het rapport onvoldoende verantwoord zijn en niet te herleiden tot de bronnen. De grieven slagen echter niet.
Terminologie onduidelijk
De forensisch accountant komt bij het CBb op tegen de uitspraak over de wederhoor. Het College volgt de PwC’er echter niet in het betoog dat er geen enkele onduidelijkheid bestond over bepaalde gehanteerde terminologie. Tijdens de zitting bij het College is gebleken dat er onduidelijkheid bestond (en nog steeds bestaat) tussen partijen over de definities van de begrippen ‘cancellation of contracts’ en ‘washed-out deals’. Daar komt bij dat het naar het oordeel van het College op de weg van de PwC’er lag om een argument dat in zijn visie op de verkeerde plek was opgenomen, te bespreken op de juiste plek. Het College volgt de accountantskamer in het oordeel dat de PwC’er op dit punt onvoldoende is ingegaan op het door de ontslagen medewerker ingediende wederhoor. De grief slaagt niet.
Verklaringen niet voorgelegd
Het College schaart zich ook achter het oordeel van de accountantskamer dat enkele verklaringen van derden in het definitieve rapport ten onrechte niet eerst ter wederhoor aan klager werden voorgelegd. Naar het oordeel van de Accountantskamer zijn deze verklaringen, die erop neerkomen dat twee andere medewerkers van het bedrijf niet betrokken waren bij de gewraakte transacties in het trade book en dat deze transacties ook niet voor hen kenbaar waren, van belang voor het antwoord op de vraag wie, waar en wanneer op de hoogte was van deze transacties. Het antwoord op deze vraag – volgens betrokkene heeft klager alleen gehandeld en waren anderen daarvan niet op de hoogte – is van belang voor de beoordeling van de civiele vordering van het bedrijf op de ontslagen medewerker. De PwC’er heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij het overgrote deel van het conceptrapport, waarin diverse verklaringen van derden werden weergegeven, wel ter wederhoor heeft voorgelegd en juist de betreffende verklaringen niet. De klacht was volgens de Accountantskamer op dit punt gegrond en ook het CBb is het daarmee eens.
Maatregel passend
Het College volgt de PwC’er ook niet in het standpunt dat de accountantskamer buiten de klacht is getreden. De grief slaagt niet. Tot slot voerde de PwC’er aan dat de opgelegde maatregel van waarschuwing te zwaar is. Zoals door hem uiteen gezet is de klacht ten onrechte op een aantal onderdelen gegrond verklaard en zelfs als een of enkele klachtonderdelen wel gegrond zijn, dan rechtvaardigt dat geenszins de maatregel van waarschuwing, aldus de forensisch accountant. Het College stelt vast dat de klacht door de accountantskamer op een aantal punten die zien op wederhoor terecht gegrond is verklaard. Dat het overgrote deel van de klacht ongegrond is doet er niet aan af dat de PwC’er onvoldoende recht heeft gedaan aan het beginsel van wederhoor. De maatregel van waarschuwing acht het College passend en geboden.
Geef een reactie