Een RA heeft een waarschuwing gekregen van de Accountantskamer voor zijn rol in een juridisch conflict tussen een provincie en een regiotaxivervoerder. Het is de tweede tuchtrechtelijke terechtwijzing in dezelfde kwestie: in maart kreeg hij al een tijdelijke doorhaling opgelegd.
Een vervoersbedrijf, met meerdere dochterbedrijven, sluit in 2012 overeenkomsten met een provincie om gedurende vier jaar het regiotaxivervoer te gaan verzorgen. Het aantal ritten valt al snel tegen, wat het bedrijf geen goed doet. Na overleg is de provincie bereid om ruim een miljoen compensatie te betalen. Maar dat vindt het bedrijf te weinig. Afgesproken wordt om dat miljoen als voorschot te betalen en daarnaast maandelijks nog een voorschot uit te keren.
Uitspraak: 20/155 Wtra AK
Provincie ziet voorschotten niet terug
De vervoerder gaat in 2013 naar de rechter: hij wil ruim € 4,7 miljoen schadevergoeding. De zaak leidt tot een overbruggingsregeling, die onder meer inhoudt dat de provincie een voorschot van € 225.000 per maand betaalt op een nog te bepalen schadevergoeding. In dat laatste zit ‘m de kneep: de rechter oordeelt uiteindelijk dat het vervoersbedrijf helemaal geen recht heeft op een vergoeding en die conclusie deelt het gerechtshof. De voorschotten moeten dus worden terugbetaald. Ondertussen is de vervoerder een herschikking aan het doorvoeren in het concern, waarbij de goedlopende onderdelen worden verkocht. Dat levert begin 2015 € 1,3 miljoen op, aan de hand van een waardebepaling uit 2014. Korte tijd later gaat een aantal dochterbedrijven failliet en de provincie beëindigt per direct de overeenkomst. Er wordt € 2,5 miljoen uitgetrokken om het regiovervoer te waarborgen. Provincie en ex-vervoerder liggen juridisch in de clinch, maar tot terugbetaling van de voorschotten komt het niet.
Eerste tuchtzaak
De provincie geeft de RA in 2019 opdracht om uit te zoeken of het doorvoeren van een groot aantal herstructureringen de terugbetaling van de voorschotten door de vervoerder in de weg hebben gezeten. En dat is zo, stelt de RA in zijn rapport. De herstructureringen hadden als doel de provincie te benadelen. De RA had in 2017 al geconcludeerd dat de aandelen van de verkochte bedrijfsonderdelen te hoog waren gewaardeerd. Nu speelt de vervoerder zijn troef uit: hij dient een klacht in bij de Accountantskamer. Bij het persoonsgerichte onderzoek heeft de RA geen hoor en wederhoor toegepast, klaagt hij. In maart krijgt hij gelijk van de tuchtrechter: de RA heeft zijn objectiviteit niet bewaakt en wordt voor een maand doorgehaald.
Eerder ook geen hoor en wederhoor
Nu komt de vervoerder, die ook in privé voor meer dan € 7 miljoen aansprakelijk is gesteld, met een nieuwe klacht. Die gaat over een eerder rapport, dat de RA al in 2017 heeft uitgebracht. De slotsom in dat onderzoek was dat de aandelen van de verkochte bedrijfsonderdelen te hoog waren gewaardeerd. Ook in dat geval is hoor en wederhoor achterwege gelaten, klaagt de vervoerder. Andere klachten zijn onder meer dat Handreiking 1127 niet is nageleefd en dat niet de juiste standaard is gehanteerd.
Andere opdracht, ander onderzoek
De RA vindt dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Die gaat over een ander rapport, maar is inhoudelijk vrijwel identiek aan de eerdere klacht, die bovendien is ingediend toen het nu ter discussie staande rapport ook al was uitgebracht. Maar de Accountantskamer vindt niet dat er sprake is van misbruik van tuchtrecht. ‘In dit geval is geen sprake van ne bis in idem (niet opnieuw over hetzelfde klagen, red.), reeds omdat deze klacht niet ziet op gedragingen waarover eerder door de Accountantskamer een oordeel is gegeven.’ Het gaat om een andere opdracht en een ander onderzoek, aldus de Accountantskamer.
Ook herhaald verweer moet inzichtelijk zijn
De RA heeft in zijn verweer grotendeels verwezen naar het verweer in de vorige zaak. Maar dat volstaat niet: ‘Het is aan betrokkene om een verweer te voeren dat voor zowel klagers als de Accountantskamer inzichtelijk is. Het is niet aan de Accountantskamer om uit te zoeken welke passages uit het eerder ingediende verweerschrift volgens betrokkene relevant zijn.’
Vergaande conclusie getrokken
Opnieuw treft de klacht over hoor en wederhoor doel: ‘De Accountantskamer is van oordeel dat van hoor en wederhoor alleen dan kan worden afgezien indien ook zonder toepassing van dit beginsel een rapport een deugdelijke grondslag heeft. Die situatie doet zich hier niet voor. Naar ter zitting is gebleken heeft betrokkene het rapport opgemaakt op basis van documenten die klagers aan de provincie hadden verstrekt terwijl hij wist of kon vermoeden nog niet over alle relevante stukken te beschikken.’ Daarnaast had hij contact moeten zoeken met de opsteller van een ander rapport, waarin de aandelenwaardering lager uitpakt, ‘te meer nu betrokkene een vergaande conclusie trok en wist dat het rapport zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure’.
Tuchtrecht niet bedoeld voor inhoudelijke toetsing
Dat de door de RA gehanteerde standaard 5500N ‘Transactiegerelateerde adviesdiensten’ niet juist is, verwerpt de tuchtrechter. Ook de klacht dat zijn rapport feitelijk onjuist is en ondeugdelijke conclusies trekt, is niet gegrond. ‘Vooropgesteld moet worden dat de tuchtrechtelijke procedure er niet toe strekt om de inhoud van het rapport te toetsen. Daar komt bij dat klagers ook overigens onvoldoende hebben aangetoond dat de conclusies die betrokkene in zijn rapport heeft getrokken onjuist waren. Daarbij betrekt de Accountantskamer dat betrokkene duidelijk heeft aangegeven van welke premissen hij is uitgegaan, zodat de gebruiker van het rapport niet op het verkeerde been is gezet.’ Overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.
Eerder al zware maatregel opgelegd
De RA krijgt de maatregel van waarschuwing opgelegd. ‘Daarbij is in aanmerking genomen dat betrokkene door het niet toepassen van hoor en wederhoor het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid niet heeft nageleefd. Hij wist dat zijn rapportage zou worden gebruikt in een gerechtelijke procedure en in zoverre zou bijdragen/zou kunnen bijdragen aan objectieve waarheidsvinding door de rechter. Betrokkene wist ook dat klagers en de provincie verwikkeld waren in een steeds hoger oplopend geschil waarmee grote financiële belangen waren gemoeid. Aan betrokkene is eerder in de nagenoeg gelijkluidende klacht over een ander rapport van betrokkene de zware maatregel van een tijdelijke doorhaling voor de duur van één maand opgelegd. Klager had beide klachten tegelijkertijd kunnen indienen, zodat nu een waarschuwing volstaat.’
Geef een reactie