Een AA die als accountant optrad bij een klant die zich hoogstwaarschijnlijk met ponzifraude bezighield krijgt opnieuw een berisping opgelegd door de Accountantskamer. Tuchtklachten van gedupeerde investeerders leidden in 2017 al tot eenzelfde tuchtrechtelijke maatregel, die begin dit jaar ook in hoger beroep overeind bleef. De tuchtrechter in Zwolle legt nu eenzelfde maatregel op, al wordt een deel van de klachten vanwege het ‘ne bis in idem’-beginsel (niet twee keer voor hetzelfde) niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak: 18-999 AA
Geen doorhaling
Met de maatregel ontloopt de AA doorhaling. Als de klachten namelijk tegelijkertijd zouden zijn ingediend zou een tijdelijke doorhaling van een maand passend zijn geweest, oordeelt de tuchtrechter. Nu echter voor een deel van het feitencomplex al een onherroepelijke, en dus in het accountantsregister opgenomen maatregel is opgelegd, dient volgens de Accountantskamer in de tweede klachtzaak te worden volstaan met een berisping. Daarbij spreekt de Accountantskamer uit dat de AA zijn samenstellingswerkzaamheden voor de frauduleuze BV eerder had moeten beëindigen en dat hij door aanwezig te zijn bij overleg over de verkoop van de BV en/of investeringen in deze vennootschap naar potentiële investeerders vertrouwen heeft gewekt, welk vertrouwen op dat moment niet op zijn plaats was. Daardoor heeft de AA gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid (c.q. vakbekwaamheid) en zorgvuldigheid en integriteit.
Eerste veroordeling
In de uitspraak in 2017 werd geoordeeld dat de accountant na een vermoeden dat er sprake was van een piramidespel bij opdrachtgevers ten onrechte geen melding van ongebruikelijke transacties heeft gedaan in het kader van de Wwft. Ook heeft hij zijn samenstelopdracht te laat teruggegeven, oordeelt het CBb in navolging van de tuchtrechter. De AA stelde jarenlang de jaarrekeningen van drie BV’s samen en deed tevens de aangiften vennootschapsbelasting. Eind 2014 gaf hij de samenstellingsopdracht voor de jaarrekening 2010 en alle andere opdrachten voor een van de BV’s terug. Ondanks herhaalde verzoeken is onvoldoende informatie ontvangen om de opdracht te kunnen uitvoeren, stelde de AA toen. Bovendien was de continuïteit van het bedrijf in het geding, onder meer door belastingschulden. Die werden gefinancierd met het aantrekken van obligatieleningen waar de AA naar eigen zeggen geen inzicht in kreeg. In een brief in mei 2013 uitte hij daarover al zijn zorgen: “Het vermoeden bestaat dat leningen worden aangetrokken om aan de verplichtingen van andere leningen te voldoen. Indien de vennootschap niet voldoende activiteiten ontwikkelt om rendement te realiseren zal terugbetaling van de aangetrokken financieringen niet mogelijk zijn”, meldde hij. De drie BV’s werden enige tijd na het teruggeven van de opdracht failliet verklaard. Vier investeerders stapten daarop naar de Accountantskamer. Ze spraken bij de tuchtrechter over een piramidespel met medewerking van het accountantskantoor. De verloren gegane investeringen beliepen meerdere tonnen.
Tweede veroordeling
De laatste zaak bij de Accountantskamer was aangespannen door vijf gedupeerde investeerders, waarvan vier ook al de tuchtklachten hadden ingediend op basis waarvan de AA de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling opgelegd kreeg. Een deel van de klachten wordt ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ne bis in idem-beginsel. De eerdere uitspraak dat de AA op een eerder tijdstip zijn samenstelwerkzaamheden bij één van de drie BV’s had moeten neerleggen in verband met een vermoeden vanwege fraude wordt nu ook uitgesproken ten aanzien van één van de andere BV’s. Dit vanwege de verwevenheid van het bestuurderschap van beide ondernemingen. De AA is daarna ook als accountant aanwezig geweest bij besprekingen over de verkoop van of het doen van investeringen door derden in de onderneming. Vanwege het feit dat een bestuurder van de ene BV ook bestuurder was van de BV waarbij de AA al een vermoeden had van Ponzifraude, had hij een dergelijke associatie zo veel mogelijk moeten vermijden. Door als accountant aanwezig te zijn bij het overleg inzake de verkoop van de BV en/of investeringen in deze vennootschap heeft hij naar potentiële investeerders vertrouwen gewekt, welk vertrouwen op dat moment niet op zijn plaats was. Betrokkene heeft daardoor gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit (artikel 2, sub b. van de VGBA).
Klachtenbundeling & ne bis in dem
Over de bundeling van klachten en het ‘ne bis in idem’-beginsel overweegt de Accountantskamer nog het volgende. ‘Zoals het CBb bij uitspraak van 4 april 2018 (16/1293; ECLI:NL:CBB:2018:99), overigens in weerwil van de parlementaire geschiedenis, heeft geoordeeld, is het doorgaans weliswaar wenselijk dat een klager zijn klachten tegen een accountant zoveel mogelijk bundelt, maar kan een verplichting daartoe niet worden gevonden in de Wtra en vloeit deze evenmin voort uit de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde of enig ander in dit verband in aanmerking te nemen algemeen rechtsbeginsel. Onder omstandigheden kan er echter aanleiding zijn om niettemin beperkingen te stellen aan de mogelijkheid om nieuwe klachten in te dienen, bijvoorbeeld omdat een inhoudelijke behandeling in strijd zou komen met enig algemeen rechtsbeginsel, waaronder de beginselen van een behoorlijke (tucht)procesorde, het hieruit voortvloeiende beginsel van ‘ne bis in idem’, of indien sprake is van misbruik van klachtrecht.’
Geef een reactie