Rabobank en Van Lanschot zijn onlangs allebei door de rechter teruggefloten in zaken waarin de banken een klantrelatie wilden opzeggen met een beroep op de Wwft. De twee zaken illustreren dat banken na enkele forse boetes serieus werk lijken te maken van naleving van de antiwitwaswet, maar ook dat die aanpak niet altijd succesvol blijkt. Verschillende advocaten meldden onlangs al eens in het FD dat banken wat hen betreft dreigen door te schieten met hun witwasaanpak. Zo zou er soms veel te snel afscheid worden genomen van klanten. Volgens de rechtbank Amsterdam is dat bij Rabobank en Van Lanschot inderdaad het geval geweest.
Uitspraken: ECLI:NL:RBAMS:2020:4902 & ECLI:NL:RBAMS:2020:4716
Rabobank en bloemenhandel Hoofddorp
Rabobank zegde in augustus 2019 met een beroep op de Wwft de bankrelatie op met een bloemenhandel in Hoofddorp. Daarbij voerde de bank aan dat het beeld dat werd geschetst van het bedrijf bij het aangaan van de klantrelatie binnen een jaar in meerdere opzichten was veranderd. Die veranderingen brachten risico’s met zich mee die Rabobank naar eigen zeggen onbeheersbaar achtte. Ook zouden er transacties, ondanks aangeleverde informatie, onvoldoende transparant zijn en zou de bloemenhandel geen zakelijke binding meer met Nederland hebben. De bloemenhandel startte begin 2020 een bodemprocedure tegen Rabobank over de rechtsgeldigheid van de opzegging en spande onlangs daarnaast een kort geding aan bij de rechtbank Amsterdam. Daarbij werd gevorderd om Rabobank te bevelen de bankrelatie volledig te herstellen en op gebruikelijke wijze voort te zetten totdat (via de bodemprocedure) een verklaring voor recht is verkregen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de opzegging.
Argumenten Rabobank van tafel geveegd
Rabobank verdedigde zich in het kort geding door te stellen dat de bank contractueel bevoegd was de opzegging te doen en op basis van de Wwft zelfs verplicht is dat te doen, omdat het gebruik van de bankrekeningen door de bloemenhandel een onacceptabel risico op witwassen of terrorismefinanciering zou vormen.
De rechtbank Amsterdam gaat in beide argumenten van de bank echter niet mee. Ter onderbouwing van het standpunt van de bank dat er sprake is van een onacceptabel risico van witwassen verwees Rabobank naar eigen onderzoek, maar vooral naar een deskundigenrapport, waaruit volgens Rabobank blijkt dat een deel van de transacties bij de klant irreëel is en dat er wordt witgewassen. Die conclusies kunnen volgens de rechter echter helemaal niet worden getrokken uit het rapport. Ook lijkt het er volgens de rechter op dat dat Rabobank de Wwft te ruim interpreteert: ‘Zij lijkt er in haar stukken vaak vanuit te gaan dat niet Rabobank maar [eiseres] aan de Wwft moet voldoen en dat het Wwft-onderzoek (mede) zou gaan om de klant achter de klant’. Om te bepalen of de verklaringen van de bloemenhandel voor elk van de vele in het deskundigenrapport genoemde signalen voor witwassen of terrorismefinanciering kloppen is volgens de rechter nader onderzoek vereist, maar daar leent een kort geding zich niet voor. Tenslotte is volgens de rechter ook aannemelijk geworden dat de bloemenhandel zich inspant om het risico op (meewerken aan) al dan niet bewust witwassen te verkleinen, onder meer door cursussen bij het NCI te volgen, en dat dat risico na het deskundigenrapport inderdaad kleiner is geworden.
Nu in ieder geval geen enkel concreet geval van witwassen aannemelijk is geworden, kan het tijdelijk – tot in de bodemzaak een oordeel is verkregen – voortzetten van de bankrelatie niet als zeer bezwaarlijk voor Rabobank worden aangemerkt, oordeelt de rechtbank. Daarbij is volgens de rechter ook van belang dat de bodemprocedure al ruim een maand of acht loopt. Voor de bloemenhandel is het nu beëindigen van die relatie daarentegen wel zeer bezwaarlijk. De vordering werd daarom toegewezen.
Van Lanschot en handelaar in onroerend goed
Een ander recent bij de rechtbank Amsterdam behandeld kort geding werd aangespannen door de Eindhovense vastgoedhandelaar Sint Joris Vastgoed BV tegen Van Lanschot. Ook die bank zegde de bankrelatie met een beroep op de Wwft op, bij brief van 20 mei 2020. Van Lanschot stelde in het door Sint Joris aangespannen kort geding de overeenkomst te hebben opgezegd op grond van artikel 5 lid 3 Wwft. Daarbij werd vooral verwezen naar enkele hoge bedragen die Sint Joris had ontvangen van een andere BV. Volgens de rechter is echter voldoende aannemelijk dat Sint Joris betrokken was bij een project waarmee tientallen miljoenen euro’s gemoeid waren. ‘Sint Joris heeft de hierover gerezen vragen van Van Lanschot in diverse gesprekken en e-mail- correspondentie beantwoord’, constateert de rechter verder. ‘Van Lanschot heeft aanvankelijk niet aan Sint Joris kenbaar gemaakt dat de vragen niet naar tevredenheid zouden zijn beantwoord en/of dat Sint Joris nadere gegevens moest verstrekken. Integendeel, in de onder 2.10 genoemde e-mail heeft Van Lanschot aan Sint Joris meegedeeld dat de toelichting rondom de transacties op de bankrekening van Sint Joris Vastgoed BV en het verstrekken van ondersteunende stukken daarbij ‘voor ons doel’ – het onderzoek – ‘voldoende’ waren. Van Lanschot stelt inmiddels dat de transacties nog steeds ondoorzichtig zijn en geen bevredigende verklaring vormen voor de zeer hoge bedragen die aan Sint Joris zijn uitgekeerd. Sint Joris heeft op haar beurt toegelicht hoe die bedragen zijn berekend en dat de hoogte daarvan samenhing met de omvang van het project, dat huurwoningen betrof en zeer winstgevend was. Voorshands heeft Van Lanschot tegen de achtergrond van deze uitleg onvoldoende gesteld om aan te nemen dat op grond van de door Diman aan Sint Joris betaalde bedragen, sprake is van een risico van witwassen of van transacties die om andere redenen niet in de haak zouden zijn.’
Ook Van Lanschot is volgens de rechter dus te haastig geweest met de opzegging en moet daarom de bankrelatie met de klant – in afwachting van een bodemprocedure – continueren.
Interessant voor u: E-learning “De Wwft voor accountants” | 3 PE NBA
Geef een reactie