Het blijft waarschijnlijk bij twee berispingen voor een AA, die is veroordeeld vanwege zijn rol als accountant bij een klant die zich hoogstwaarschijnlijk aan Ponzifraude schuldig heeft gemaakt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) vindt het zo onderhand welletjes qua tuchtklachten en oordeelt in navolging van de Accountantskamer dat de AA bij de laatste klacht door gedupeerden deels vrijuit gaat op basis van het Ne bis in idem-beginsel (niet twee keer voor hetzelfde). Het CBb komt in grote lijnen tot hetzelfde oordeel en handhaaft de laatste berisping, maar brengt wel een correctie aan ten opzichte van de uitspraak van de Accountantskamer.
Doorhaling ontlopen
Met de berispingen kwam de AA trouwens goed weg. De Accountantskamer legde in mei 2019 voor de tweede maal een berisping op aan de accountant en sprak toen uit dat de AA daarmee een doorhaling ontliep. Als de klachten namelijk tegelijkertijd zouden zijn ingediend zou een tijdelijke doorhaling van een maand passend zijn geweest, oordeelde de tuchtrechter. Omdat voor een deel van het feitencomplex echter al een onherroepelijke, en dus in het accountantsregister opgenomen maatregel was opgelegd, diende volgens de Accountantskamer in de tweede klachtzaak te worden volstaan met een berisping. Bundeling van klachten is niet verplicht, oordeelde de tuchtrechter toen. Maar het kan dus wel invloed op de strafmaat hebben als een klager zijn klachten niet tegelijkertijd aanhangig maakt.
Uitspraak: ECLI:NL:CBB:2021:8
Zorgen over bedrijfsvoering geuit
De AA liep in december 2017 tegen zijn eerste tuchtrechtelijke veroordeling aan, die ook in hoger beroep overeind bleef. Jarenlang stelde hij de jaarrekeningen van drie BV’s samen en deed de aangiften vennootschapsbelasting. Eind 2014 gaf hij de samenstellingsopdracht voor de jaarrekening 2010 en alle andere opdrachten voor een van de BV’s terug. Daarvoor voerde hij aan dat hij ondanks herhaalde verzoeken onvoldoende informatie had ontvangen om de opdracht te kunnen uitvoeren. Bovendien was de continuïteit van het bedrijf in het geding, onder meer door belastingschulden. Die waren gefinancierd met het aantrekken van obligatieleningen waar de AA geen inzicht in kreeg. In mei 2013 had hij daarover al zijn zorgen geuit: “Het vermoeden bestaat dat leningen worden aangetrokken om aan de verplichtingen van andere leningen te voldoen. Indien de vennootschap niet voldoende activiteiten ontwikkelt om rendement te realiseren zal terugbetaling van de aangetrokken financieringen niet mogelijk zijn”, liet hij weten.
Wwft-verplichtingen geschonden
De drie BV’s werden enige tijd na het teruggeven van de opdracht failliet verklaard en enkele gedupeerde investeerders gingen daarna achter de AA aan. Met succes, want de Accountantskamer oordeelde in 2017 dat de accountant zijn vermoeden dat er bij zijn opdrachtgevers sprake was van een piramidespel had moeten melden als ongebruikelijke transactie in het kader van de Wwft. Bovendien had hij te weinig gedaan om dat vermoeden bevestigd te krijgen en zijn samenstelopdracht te laat teruggegeven, oordeelde de tuchtrechter.
Vertrouwen investeerders gewekt
Bij de tweede klacht van de vier investeerders bij de Accountantskamer werden al enkele klachtonderdelen ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ne bis in idem-beginsel. Toch zag de tuchtrechter toen ook aanknopingspunten voor een nieuwe veroordeling. Door als accountant aanwezig te zijn bij een overleg over de verkoop van één van de BV’s van de klant en investeringen in deze vennootschap wekte hij naar potentiële investeerders vertrouwen dat op dat moment niet op zijn plaats was. De AA handelde daardoor in strijd met het fundamentele beginsel van integriteit (artikel 2, sub b. van de VGBA), oordeelde de Accountantskamer.
Hoger beroep tweede veroordeling
Daarmee lijkt de kous nu qua tuchtrechtelijke veroordelingen af te zijn. Met de nieuwe klacht werd hoofdzakelijk opnieuw aan de orde gesteld dat de (doorlopende) opdracht om de jaarrekening samen te stellen eerder had moeten worden neergelegd. Dat de AA dit verwijt treft heeft het College echter al bij de uitspraak van 19 februari 2019 bevestigd. De Accountantskamer heeft de klacht in zoverre terecht wegens strijd met het ‘ne bis in idem’ beginsel niet-ontvankelijk verklaard, oordeelt het CBb.
Deels ander oordeel dan Accountantskamer
Het oordeel van de Accountantskamer dat de klacht van één van de klagers die niet bij de eerdere procedure betrokken was niet-ontvankelijk is omdat hij geen procesbelang heeft, onderschrijft het CBb niet. Voor hem geldt eveneens dat in de klacht, voor zover het het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van de opdracht de jaarrekening 2010 samen te stellen aan de orde stelt, wordt geklaagd over gedragingen die al eerder voorwerp waren van inhoudelijke beoordeling door de tuchtrechter. Dit onderdeel van de klacht kan niet andermaal het voorwerp van berechting vormen, oordeelt het CBb. Zijn mogelijke belang bij de klacht doet niet ter zake en het feit dat er (mogelijk) nieuwe informatie over de gedraging is, doet dat, zolang over dezelfde gedraging wordt geklaagd, evenmin. De klacht van deze klager is op dit onderdeel naar het oordeel van het CBb terecht niet-ontvankelijk verklaard, maar niet om de juiste reden.
Geef een reactie